Aflevering 19: de uitspraken van 14 juni 2022

In deze aflevering worden besproken: 1 vordering tot cassatie in het belang der wet, 10 arresten en 5 conclusies.
Enkele onderwerpen: Hoge Raad over procesafspraken in strafzaken / Verkrachting met 'andere feitelijkheid' / Bevoegdheidsverdeling rechter en minister in uitleveringszaken / Zwaar lichamelijk letsel en opzet daarop / Voordeelsberekening met of zonder fiscale consequenties? / Toetsingskader regeling weigerende observandi

Besproken uitspraken

De uitspraken van deze week, op volgorde van behandeling in de podcast.

Arresten 14 juni 2022

ECLI:NL:HR:2022:865
Verkrachting, terwijl schuldige het feit begaat tegen zijn kind, art. 242 jo. 248.2 Sr. Heeft verdachte zijn dochter door andere feitelijkheden gedwongen a.b.i. art. 242 Sr? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2013:494, inhoudende dat van door een ‘feitelijkheid dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam’ a.b.i. art. 242 Sr slechts sprake kan zijn als verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat slachtoffer handelingen tegen zijn/haar wil heeft ondergaan. Van door een feitelijkheid dwingen kan sprake zijn als verdachte opzettelijk zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten, of dat verdachte slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Of die dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van concrete omstandigheden van geval. ’s Hofs oordeel dat o.g.v. diens vaststellingen sprake was van een overwicht van verdachte op zijn dochter en dat verdachte zijn dochter ‘door andere feitelijkheden heeft gedwongen’ tot ondergaan van seksuele handelingen a.b.i. art. 242 Sr, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
ECLI:NL:HR:2022:699
Opzettelijk aanwezig hebben hennep, art. 3.C Opiumwet. Bewijsklachten. 1. Uit bewijsmiddelen kan niet volgen dat hennepplanten zich in machtssfeer verdachte bevonden. 2. Opzet verdachte op aanwezigheid hennepplanten. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/02159 P, 21/02169 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o) en 21/02170 P (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, betrokkene n-o).
ECLI:NL:HR:2022:701
Poging tot zware mishandeling (art. 45 jo. 302.1 Sr) door stoptekens te negeren en met scooter op verbalisant in te rijden. 1. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt t.a.v. ontbreken voorwaardelijk opzet. 2. Motivering van (bewuste aanvaarding van) aanmerkelijke kans op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:700
Caribische zaak. Poging tot doodslag op vriendin door met mes in borst te steken (art. 2:259 jo. 1:119 SrC) en wederrechtelijke vrijheidsberoving (art. 2:249 SrC) op Curaçao. 1. Heeft Hof bij bevestiging vonnis ten onrechte niet gerespondeerd op in hoger beroep gevoerd verweer m.b.t. aangetroffen hoeveelheid bloed in kofferbak? 2. Klachten over bewijs en kwalificatie wederrechtelijke vrijheidsberoving. HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:702
Jeugdzaak. Medeplegen diefstal met geweld en bedreiging met geweld op de openbare weg (art. 312.2 Sr). Bewijsklachten. 1. Denaturering verklaring aangever. 2. Kan uit p-v van verhoor van aangever worden afgeleid dat aangever verdachte heeft herkend als persoon die hem klap heeft gegeven? HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:703
Caribische zaak. Medeplichtigheid aan medeplegen moord, meermalen gepleegd (art. 2:262 jo. 1:124 SrC) en omkoping ambtenaar (art. 2:128 SrC). Schietpartij met automatische vuurwapens buiten de aankomsthal van luchthaven Hato in Curaçao, waarbij twee personen om het leven zijn gekomen en meerdere omstanders gewond zijn geraakt. Verdachte verstrekt informatie op basis waarvan de schutters weten met welke vlucht hun doelwit op Hato zal landen. 1. Bewijsklacht voorbedachten rade schutters. 2. Strafmotivering (gevangenisstraf van 15 jaren). Kon hof aan verdachte hogere straf opleggen dan de straffen die zijn opgelegd aan twee medeverdachten die wegens medeplegen van de moorden zijn veroordeeld? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met HR:2018:32, HR:2018:34 en HR:2018:36.
ECLI:NL:HR:2022:864
(feitelijk leidinggeven aan) valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van dat geschrift, meermalen gepleegd (art. 225.1 en 2 Sr), voortgezette handeling (art. 56. 2 Sr). Middel klaagt dat hof ten onrechte art. 57 Sr en niet art. 56.2 Sr heeft toegepast. HR: art. 81 RO.
ECLI:NL:HR:2022:840
Profijtontneming. W.v.v. uit in samenhangende strafzaak bewezenverklaarde feiten, te weten: (i) als ambtenaar giften aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan worden teneinde hem te bewegen, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen, (ii) als ambtenaar giften aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan worden ten gevolge van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan, en (iii) valsheid in geschrift. Betrokkene is voor deze feiten in de strafzaak als pleger veroordeeld. HR vat vaststellingen hof samen. Twee klachten. (1) HR t.a.v. klacht over oordeel hof dat de op de bankrekening van B.V. overgeboekte geldbedragen door betrokkene w.v.v. betreffen: In het geheel van vaststellingen van het hof ligt als oordeel besloten dat met voltooiing van in strafzaak bewezenverklaarde feiten betrokkene zelf daadwerkelijk voordeel heeft verkregen tot bedrag van de door hem aangenomen en ontvangen giften, omdat betrokkene volledig over het bedrag van voor hem bestemde giften heeft kunnen beschikken. Dat oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk. Betrokkene heeft er immers voor gekozen een deel van die giften niet op privérekening te doen uitkeren, maar op rekening van B.V., waarbij die wijze van betaling – waarvoor betrokkene heeft gebruikgemaakt van valse facturen die hij op naam van B.V. had gesteld – door betrokkene is gekozen om te verhullen dat sprake was van het door betrokkene als ambtenaar ontvangen van giften. Hof heeft met “het door B.V. verkregen voordeel” kennelijk ook niets anders op het oog gehad dan giften die via de bankrekening van B.V., daartoe gebruikmakend van valse facturen, aan betrokkene zelf zijn gedaan en waarover betrokkene volledig kon beschikken. Middel faalt in zoverre. (2) HR t.a.v. klacht die zich, met beroep op rechtspraak over beperkingen van het zogenoemde fiscale mechanisme, richt tegen oordeel hof dat bij schatting van door betrokkene w.v.v. de belastingheffing bij B.V. niet in aanmerking behoeft te worden genomen: Uit bij beoordeling eerste klacht genoemde omstandigheden volgt immers dat betrokkene met voltooiing van in strafzaak bewezenverklaarde feiten zelf daadwerkelijk voordeel heeft verkregen tot het bedrag van door hem aangenomen en ontvangen giften. In het licht hiervan is – anders dan in het geval dat ten grondslag lag aan HR:2021:1 – de vraag naar de toepasbaarheid van fiscale mechanisme i.c. niet aan de orde, omdat de mogelijkheid dat B.V. winstbelasting verschuldigd zou worden en een uitkering aanbetrokkene tot heffing van vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting zou kunnen leiden, irrelevant is voor de omvang van het door betrokkene met voltooiing van bewezenverklaarde feiten w.v.v. V.zv. die belastingschulden (zijn) ontstaan, is dat i.c. gevolg van keuze van betrokkene om de aan hem gedane giften te laten uitbetalen via bankrekening van B.V. Middel faalt ook in zoverre. Volgt verwerping. CAG: anders ad (2).
ECLI:NL:HR:2022:698
Profijtontneming, w.v.v. uit andere strafbare feiten a.b.i. art. 36e.2 Sr, te weten hennepteelt voorafgaand aan de in de strafzaak bewezen verklaarde datum. Verklaring anonieme getuige voor bewijs gebruikt. 1. Schatting omvang w.v.v. berust op onwettig bewijsmiddel. 2. Verklaring anonieme getuige niet als b.m. opgenomen in aanvulling op verkorte uitspraak. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/02160, 21/02169 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o) en 21/02170 P (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, betrokkene n-o).
ECLI:NL:HR:2022:843
Executie-uitlevering o.b.v. EUV van opgeëiste persoon (Bulgaarse nationaliteit) naar Turkije t.z.v. onherroepelijke veroordeling voor handel in verdovende middelen tot gevangenisstraf van 12 jaren en 6 maanden. Bevoegdheidsverdeling uitleveringsrechter en minister. Is uitleveringsrechter bevoegd te oordelen over beroep op uitspraak van HvJ EU in zaak Raugevicius? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2019:1690 m.b.t. vraag welke verplichtingen Staat heeft indien aan hem door derde land (Turkije) met het oog op tul van straf wordt verzocht om uitlevering van burger van Unie die nationaliteit heeft van andere lidstaat (Bulgarije), onder verwijzing naar arresten van HvJ EU in zaken EU:C:2018:898 (Raugevicius), EU:C:2018:222 (Pisciotti) en EU:C:2016:630 (Petruhhin). In oordeel Rb ligt besloten dat Rb tot uitgangspunt heeft genomen dat beslissing over vraag of uitlevering van opgeëiste persoon o.g.v. art. 4 Uitleveringswet en art. 6 EUV moet worden geweigerd, moet worden genomen door rechter die over toelaatbaarheid van uitlevering beslist. Dat oordeel is niet juist, omdat die beslissing is voorbehouden aan minister (vgl. rechtspraak HR over beoordeling of voorwaarden zijn vervuld als omschreven in de door Nederland krachtens art. 6.1.b EUV afgelegde verklaring, waaronder HR:2001:ZD2232). Arrest van HvJ EU in zaak Raugevicius heeft geen betrekking op deze bevoegdheidsverdeling en leidt daarom niet tot andere uitkomst. Geen cassatie, omdat minister (nadat toelaatbaarverklaring van uitlevering door Rb onherroepelijk is geworden) alsnog kan beslissen over hiervoor genoemde vraag. Verwerping.

Conclusies 14 juni 2022

ECLI:NL:PHR:2022:566
Vordering cassatie in het belang der wet. Procesafspraken in strafzaken waarbij OM en verdediging een gezamenlijk afdoeningsvoorstel aan de rechter voorleggen. De wet bevat geen specifieke regeling over procesafspraken. De rechtspraktijk wordt inmiddels gekenmerkt door een grote mate van verscheidenheid van procesafspraken die op verschillende wijze door de rechter worden beoordeeld. Dat een wettelijke regeling ontbreekt, wil volgens de PG niet zeggen dat de wet geen ruimte laat voor bepaalde vormen van procesafspraken. Wel is terughoudendheid geboden. De introductie van procesafspraken vergt fundamentele afwegingen en keuzes over de inrichting en structuur van het strafproces en de rolverdeling tussen de procesdeelnemers. Nadere bepaling en afgrenzing door de wetgever ligt volgens de PG in de rede. Bij gebreke van een wettelijk kader zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of de behandeling van de zaak in overeenstemming is met de eisen van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, het systeem van de wet en beginselen van een behoorlijke procesorde. De PG geeft geen algemeen toetsingskader maar formuleert in zijn vordering wel bepaalde randvoorwaarden voor de toepassing van procesafspraken. Daartoe behoort de noodzaak van rechterlijke toetsing van de totstandkoming en de inhoud van de procesafspraken. De rechter blijft volgens de PG verantwoordelijk voor de beantwoording van de vragen van de art. 348 en 350 Sv.
ECLI:NL:PHR:2022:560
Opzetheling. Art. 416 Sr. Slagende klacht over afwijzing verzoek tot horen ontlastende getuige. Conclusie strekt tot partiële vernietiging en terugwijzing.
ECLI:NL:PHR:2022:558
Art. 9.2 WVW 1994. Slagende klacht over verwerping bewijsverweer en bewezenverklaring dat verdachte "redelijkerwijs moest weten" dat rijbewijs ongeldig was verklaard. Strekt tot vernietiging en terugwijzing.
ECLI:NL:PHR:2022:546
Caribische zaak. Zware mishandeling. Het eerste middel klaagt terecht dat de verwerping van het beroep op noodweer(exces) ontoereikend is gemotiveerd. Het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof dat naar de kern bezien sprake is van een aanvallende gedraging van de verdachte die in de weg staat aan de aanvaarding van een beroep op noodweer(exces) is niet zonder meer begrijpelijk. Het tweede middel bevat de terechte klacht dat niet zonder meer toereikend is gemotiveerd dat de verdachte aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht bestaande uit twee gebroken ribben en meerdere kneuzingen aan het gezicht. Volgens de AG vergt een toereikend gemotiveerde bewezenverklaring op dit punt een bewijsvoering die nadere en concrete vaststellingen bevat met betrekking tot de (eventuele) noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak en terugwijzing van de zaak.
ECLI:NL:PHR:2022:563
Conclusie AG over de regeling weigerende observandi, art. 37a lid 6 t/m 9 Sr. OM-cassatie. Hof heeft vordering tot verlening van een machtiging tot verstrekking van persoonsgegevens van de verdachte aan de rapporteurs t.b.v een TBS-rapport afgewezen. De AG gaat nader in op de regeling, het door de penitentiaire kamer aan te leggen toetsingskader en de (beperkte) toetsing in cassatie. De AG komt tot de conclusie dat de afwijzing van het hof niet onbegrijpelijk is gemotiveerd en adviseert tot verwerping van het beroep.
ECLI:NL:PHR:2022:569
Art. 22c, 57 en 63 Sr. Middel 2: maximale duur taakstraf bij meerdaadse samenloop. Middel vraagt om herijking HR:2006:AY8324 en klaagt dat maximale duur taakstraf is overschreden, doordat met inachtneming van taakstraf in samenhangende zaak meer dan 240 uren taakstraf is opgelegd. AG leidt uit HR:2006:AY8324 af dat maximum van 240 uren geldt per uitspraak en niet per bewezenverklaard feit. Conclusie strekt tot verwerping. Samenhang met 20/04245.