Aflevering 20: de uitspraken van 21 juni 2022

In deze aflevering worden besproken: 37 arresten, 7 beschikkingen en 2 conclusies.
Enkele onderwerpen: Veel uitspraken, maar ook veel 81 RO / Instellen rechtsmiddel bij verkeerde instantie / Instellen rechtsmiddel per e-mail / Schorsing vervolging en einde zaak / Stukken door hof opgemaakt na inzending dossier naar HR / Vernietigingen wegens onjuiste maatstaf in beklagzaken / Uitgebreide beschikking over EOB

Besproken uitspraken

De uitspraken van deze week, op volgorde van behandeling in de podcast.

Arresten 21 juni 2022

ECLI:NL:HR:2022:917
Poging tot doodslag door aangever opzettelijk met een scherp voorwerp meermalen in het lichaam te steken (art. 287 Sr). 1. Heeft hof het OM ten onrechte ontvankelijk verklaard? Karman-criterium 2. Heeft hof ten onrechte aangever niet gehoord ter terechtzitting? 3. Heeft hof de verwerping van het beroep op noodweer(exces) toereikend gemotiveerd? HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:913 en ECLI:NL:HR:2022:914
Profijtontneming, w.v.v. uit hennepteelt. Ontvankelijkheid cassatieberoep, wijze van instellen cassatieberoep, art. 449.1 Sv. Is op rechtsgeldige wijze beroep in cassatie ingesteld, nu raadsman schriftelijke bijzondere volmacht tot instellen cassatieberoep binnen beroepstermijn naar strafgriffie HR i.p.v. strafgriffie hof heeft verzonden? HR: Op redenen vermeld in CAG is beroep n-o. CAG: De raadsman van betrokkene heeft binnen de beroepstermijn naar strafgriffie van HR een faxbericht inhoudende een bijzondere volmacht tot het instellen van cassatie verstuurd. Dit betreft echter niet ‘de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven’ a.b.i. art. 449.1 Sv. Van advocaat mag worden verwacht dat hij bij instellen van rechtsmiddel de juiste weg bewandelt. Aldus heeft betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn beroep in cassatie ingesteld. Betrokkene n-o.
ECLI:NL:HR:2022:866
Poging tot doodslag door in 2018 in Almere met vuurwapen op ander te schieten en hem in zijn bovenbeen te raken, art. 287 Sr. HR: art. 80a RO, zonder schriftelijk standpunt AG.
ECLI:NL:HR:2022:877
Niet-gemachtigde raadsman, betekening aan daklozenopvang. Aanhoudingsverzoek door het hof ten onrechte afgewezen. Nu het hof niet heeft vastgesteld dat de oproeping in hoger beroep aan de verdachte in persoon is uitgereikt of dat de verdachte anderszins op de hoogte is geraakt van de datum van de zitting, had het hof een afweging moeten maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. HR vernietigt en wijst terug.
ECLI:NL:HR:2022:916
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. diefstal, meermalen gepleegd (art. 310 Sr). Aanwezigheidsrecht, detentie uit anderen hoofde in Duitsland gebleken uit in cassatie overgelegd stuk. Hof heeft verstek verleend tegen niet verschenen verdachte. HR: Op gronden die zijn vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld. CAG: Uit de aan de cassatieschriftuur gehechte stukken, te weten een “Entlassungsschein” (ontslagbrief) van Justizvollzuganstalt in Keulen d.d. 28-1-2021 inhoudende dat verdachte in periode van 18-12-2020 tot en met 28-1-2021 gedetineerd is geweest, moet worden afgeleid dat verdachte t.t.v. behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep op 5-1-2021 i.v.m. een andere zaak was gedetineerd. Gelet hierop is beslissing hof om tegen verdachte verstek te verlenen en onderzoek ttz. voort te zetten, achteraf bezien onjuist. Volgt vernietiging en terugwijzing.
ECLI:NL:HR:2022:908
Schorsing van de vervolging, art. 16 Sv. Verdachte lijdt aan de ziekte van Alzheimer en vanwege de progressieve aard van deze ziekte is geen herstel meer te verwachten. Afwijzing hof verzoek van verdediging om, naast de schorsing van de vervolging, o.g.v. art. 29f Sv (art. 36 (oud) Sv), te verklaren dat de zaak geëindigd is, onvoldoende met redenen omkleed? HR: art. 81.1 RO. Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:424, besproken in aflevering 15.
ECLI:NL:HR:2022:915
Mensenhandel (meermalen gepleegd), art. 273f Sr. T.t.v. inzending dossier naar HR ontbreken p-v van tz. in hoger beroep (art. 326 Sv) en aanvulling bewijsmiddelen (art. 365a Sv), terwijl die stukken nadien alsnog zijn opgemaakt. HR: Op redenen vermeld in CAG slaagt middel. CAG: Raadsman heeft o.g.v. art. 4.3.6.3 Procesreglement HR verzocht om toezending van die stukken. Hof heeft aan HR bericht dat deze stukken nog niet zijn opgemaakt, omdat het dossier per abuis te vroeg aan HR is verstuurd. Ondanks verzoek HR om stukken niet alsnog op te maken heeft hof dit toch gedaan. Hierop kan echter geen acht worden geslagen, nu t.t.v. de inzending van het dossier die stukken ontbraken. Volgt vernietiging en terugwijzing.
ECLI:NL:HR:2022:909 en ECLI:NL:HR:2022:910
909: Tussenarrest. Ontvankelijkheid cassatieberoep. Volmacht tot instellen cassatie aan griffiemedewerker betreft e-mail van advocaat met (afbeelding van) handtekening. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2016:2654, inhoudende o.m. dat een als bijlage bij een e-mail gevoegde brief onder voorwaarden als schriftelijke volmacht tot het aanwenden van een rechtsmiddel moet worden aangemerkt. In dat arrest heeft de HR verder overwogen dat een e-mailbericht (zonder volmacht in een bijlage) niet een schriftelijke volmacht is a.b.i. art. 450.3 Sv. De onderhavige zaak kenmerkt zich echter hierdoor, dat de volmacht in het e-mailbericht van de advocaat beantwoordt aan de daaraan te stellen eisen, en is voorzien van ondertekening door de advocaat. De enkele omstandigheid dat die inhoud niet is opgenomen in een bijlage bij het e-mailbericht aan de griffiemedewerker maar in het e-mailbericht zelf, geeft onvoldoende grond de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het cassatieberoep. Volgt verwijzing naar rolzitting. PHR:2022:391; niet-ontvankelijk. Besproken in aflevering 15.
910: Diefstal met geweld in vereniging, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (art. 312 Sr). Middel over verwerping verweer betrouwbaarheid herkenningen van verdachte door verbalisanten. HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:903
Verkrachting (art. 242 Sr) en bedreiging (art. 285.1 Sr). 1. Ondervragingsrecht t.a.v. aangeefster. 2. Afwijzing verzoek tot horen van aangeefster als getuige i.v.m. haar gezondheid. 3. Vordering benadeelde partij. Afwijzing verzoek tot betaling van schadevergoeding in termijnen. 4. Schriftuur b.p. Vaststelling kilometervergoeding. 5. Schriftuur b.p. Kunnen reiskosten gemaakt voor bijwonen van zittingen, gesprekken met advocaat en slachtoffergesprekken worden aangemerkt als rechtstreekse schade? 6. Schriftuur b.p. Kunnen kosten voor verwijderen van dreadlocks van b.p. en aanschaf van elektrische fiets worden aangemerkt als rechtstreekse schade? 7. Schriftuur b.p. Ontvankelijkheid b.p. t.a.v. toekomstige schade. HR: art. 81.1 RO. PHR:2022:336; besproken in aflevering 13.
ECLI:NL:HR:2022:921
Jeugdzaak. Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met zwaar lichamelijk letsel ten gevolg (art. 141.1.2 Sr). Kan uit bewijsmiddelen worden afgeleid dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel? HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:849
Diefstal met geweld door in zwaar beschonken toestand tas van medereiziger in trein mee te nemen (art. 312.1 Sr). Bewijsklacht. Kan uit bewijsvoering volgen dat verdachte de tas van aangever heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening? HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:810
Opzetheling van boormachine en fiets, art. 416.1.a Sr. Bewijsklachten. Kan uit bewijsvoering worden afgeleid dat verdachte t.t.v. voorhanden krijgen goederen wist dat deze door misdrijf waren verkregen? HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:850
Syriëganger. Eendaadse samenloop van deelneming aan terroristische organisatie (art. 140a Sr) en voorbereiden/bevorderen van terroristische misdrijven (art. 134a Sr). 1. Bewijsklacht. Kan deelnemen aan terroristische organisatie uit bewijsmiddelen worden afgeleid? 2. Bewijsklacht. Kan uit b.m. worden afgeleid dat verdachte heeft deelgenomen aan (gevechts)trainingen voor terrorisme? HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:902
Feitelijke aanranding van eerbaarheid, art. 246 Sr. 1. Bewijsklachten. Kunnen door verdachte gepleegde handelingen worden aangemerkt als “ontuchtige handelingen” a.b.i. art. 246 Sr en heeft verdachte opzet gehad op ontuchtig karakter van zijn gedragingen? 2. Bewijsklacht. Kan bewezenverklaring van bestanddelen “dwang”, “geweld” en “andere feitelijkheid” uit bewijsvoering worden afgeleid? HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:851
Poging zware mishandeling (art. 302.1 Sr), oplegging TBS met voorwaarden. 1. Bewijsklacht t.a.v. voorwaardelijk opzet van verdachte op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij slachtoffer. 2. Is oplegging TBS noodzakelijk, nu gekozen had kunnen worden voor behandeling i.h.k.v. zorgmachtiging o.g.v. art. 2.3 Wet Forensische Zorg? HR: art. 81.1 RO. PHR:2022:415; besproken in aflevering 15
ECLI:NL:HR:2022:920
Witwassen van vrachtwagen met koeloplegger, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd (art. 420bis.1.b Sr). 1. Bewijsklacht t.a.v. opzet van verdachte als feitelijk leidinggever op witwassen. 2. Meerdaadse samenloop, art. 57 Sr. Heeft hof ten onrechte bewezenverklaard dat witwassen meermalen is gepleegd? HR: art. 81.1 RO. PHR:2022:411, besproken in aflevering 15
ECLI:NL:HR:2022:918
Zedenzaak. Feitelijke aanranding van de eerbaarheid (art. 246 Sr). 1. Heeft hof ten onrechte vonnis Rb met overneming van gronden bevestigd? 2. Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis). 3. Betrouwbaarheid van (de verklaringen van) aangeefster. HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:904, ECLI:NL:HR:2022:905, ECLI:NL:HR:2022:906 en ECLI:NL:HR:2022:907
904: Oplichting (art. 326 Sr) en hennepteelt (art. 3.B OW). Hof heeft een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 15 maanden onvoorwaardelijk. Middel klaagt dat het hof niet i.h.b. de redenen heeft opgegeven die ertoe hebben geleid dat de strafoplegging afwijkt van door de verdediging ingenomen uos. HR: art. 81.1 RO.
905: Profijtontneming, w.v.v. van € 3.390.652,25 uit hennepteelt in de periode 1 augustus 2005 t/m 3 juli 2013. Klachten over o.m. de motivering van de berekening van het w.v.v. HR: art. 81.1 RO.
906:Bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers (art. 343.4° (oud) Sr), onttrekking aan beslag (art. 198 Sr), medeplegen aanwezig hebben hennep (art. 3.C OW) en schuldwitwassen (420quater Sr) op 18 augustus 2006. 1. Slagend middel gericht tegen bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2010:BI4691 m.b.t. het vereiste dat verdachte opzet moet hebben op verkorting rechten van schuldeisers. Aangezien de bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat verdachte heeft gehandeld “ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers” niet (z.m.) uit de gebruikte bewijsvoering kan volgen, is de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Daarbij neemt HR in aanmerking dat het niet of onvoldoende voeren van een administratie niet z.m. de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers doet ontstaan en de bewijsvoering de mogelijkheid openlaat dat verdachte - indien van een dergelijke aanmerkelijke kans sprake zou zijn geweest - zich van die aanmerkelijke kans niet bewust is geweest. 2. Slagende klacht over verjaring van het onder 5 impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen. HR verklaard het OM n-o wat betreft het onder 5 impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen, v. zv. het betreft de periode vóór 1 juli 2008. Volgt vernietiging en terugwijzing.
907: Profijtontneming, w.v.v. uit andere strafbare feiten a.b.i. art. 36e.2 Sr en feiten waarvoor een geldboete van de 5e categorie kan worden opgelegd a.b.i. art. 36e.2 (oud) Sr, te weten opbrengsten uit hennepteelt. Klachten over o.m. vaststelling w.v.v.. HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:922, ECLI:NL:HR:2022:923, ECLI:NL:HR:2022:924. ECLI:NL:HR:2022:925 en ECLI:NL:HR:2022:927
Economische zaak. Feitelijke leiding gegeven aan bedrijf, dat over langere periode heeft gehandeld in strijd met eisen die aan afvalverwerkingsbedrijf gesteld worden (art. 2.3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en art. 10.37 Wet milieubeheer) en feitelijke leiding geven aan (medeplegen) valsheid in geschrift t.a.v. begeleidingsbrieven begaan door rechtspersoon, meermalen gepleegd (art. 225.1 Sr). Alle aangevoerde middelen falen. In alle zaken: HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:928
Medeplegen opzettelijke vrijheidsberoving (art. 282.1 Sr), medeplegen (poging tot) afpersing, meermalen gepleegd (art. 317.3 jo. 312.2.2 Sr) en medeplegen diefstal d.m.v. valse sleutels, meermalen gepleegd (art. 311.1 Sr). Motivering vrijheidsbeperkende maatregel (contact- en locatieverboden), art. 38v Sr. 1. Heeft hof deze vrijheidsbenemende maatregel ten onrechte opgelegd? 2. Heeft hof de oplegging van deze maatregel toereikend gemotiveerd? HR: art. 81.1 RO. PHR:2022:416, besproken in aflevering 15.
ECLI:NL:HR:2022:919
Zware mishandeling (art. 302.1 Sr) door met een vleesmes een diepe snijverwonding in het gezicht van aangever toe te brengen. Noodweer(exces). Heeft hof de verwerping van het beroep op noodweer(exces) toereikend gemotiveerd? HR: art. 81.1 RO. Vervolg op HR:2019:1534.
ECLI:NL:HR:2022:809
Vernieling van celdeur van ophoudkamer in politiebureau, art. 350.1 Sr. Heeft hof verzuimd te beslissen op beroep van verdachte op psychische overmacht? HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:911
Onttrekken van lijk aan nasporing (art. 151 Sr), nalaten tijdig gegevens te verstrekken (art. 227b Sr) en verduistering, meermalen gepleegd (art. 321 Sr) door gedurende periode van bijna 2 en half jaar stoffelijk overschot van zijn moeder in ouderlijk huis (waar hij zelf is blijven wonen) te verbergen en daarvan geen melding te maken bij uitkeringsinstanties, zodat haar AOW-uitkering en nabestaandenpensioen blijven doorlopen. Strafmotivering (gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk). 1. Is beroep op ernst van feiten te vaag en algemeen om opgelegde straf te kunnen dragen? 2. Kon hof met het oog op voorkomen van nieuwe strafbare feiten een deel van gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen? HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:901
Mishandeling van toenmalige levensgezel (art. 300.1 jo. 304.1 Sr) en vernieling ruit van door haar gehuurde woning (art. 350.1 Sr). Vordering benadeelde partij. Kunnen kosten voor alarmsysteem worden aangemerkt als rechtstreekse schade? HR: art. 81. RO.
ECLI:NL:HR:2022:896
Ontucht met minderjarigen en aanranding, meermalen gepleegd (artt. 245, 246 en 247 Sr). 1. Middel dat hof heeft miskend dat v.w.b. feit 3 (aanranding, meermalen gepleegd), v.zv. begaan vóór 1 april 2001, het recht tot strafvordering wegens verjaring was vervallen is terecht voorgesteld maar leidt niet tot cassatie om redenen vermeld in CAG. 2. Hof heeft bij beslissing tot onttrekking aan het verkeer van pistool klaarblijkelijk toepassing gegeven aan art. 36d Sr. ‘s Hofs kennelijke oordeel dat pistool aan verdachte toebehoort is echter, mede in het licht van het verhandelde ttz., niet begrijpelijk. Volgt vernietiging beslissing onttrekking aan het verkeer pistool en verwerping voor het overige. PHR:2022:425; besproken in aflevering 15.
ECLI:NL:HR:2022:841
Witwassen, meermalen gepleegd, art. 420bis Sr. Slagende klachten over 1. de miskenning van een eerdere terugwijzingsopdracht, 2. het verzuim een legaal verkregen bedrag in mindering te brengen op verbeurdverklaard geldbedrag, 3. de (motivering van de) verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen en 4. de duur van de aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf verbonden proeftijd. HR verwijst naar CAG wat betreft de redenen voor het slagen van de middelen. HR doet de zaak uit doelmatigheidsoverwegingen zelf af door – in aansluiting bij de kennelijke bedoeling van het hof – een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van twintig weken, waarvan zestien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en de teruggave te gelasten van een aantal inbeslaggenomen voorwerpen. PHR:2022:423, besproken in aflevering 15
ECLI:NL:HR:2022:844
Geslaagd cassatiemiddel inzake redelijke termijn. Moment dat deze termijn aanvangt is het verhoor waar de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd, en niet de betekening van de dagvaarding. HR doet zaak zelf af.
ECLI:NL:HR:2022:912
Herziening. Medeplegen afdreiging en poging afdreiging (art. 318.1 Sr). Aangevoerd is dat medeverdachten betrokken waren bij de poging afdreiging waarvoor alleen aanvrager is veroordeeld. Ook wanneer dit feitelijk juist zou zijn, zou dat hooguit kunnen leiden tot bijvoorbeeld het oordeel dat aanvrager het feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd, maar niet tot een van de in art. 457.1.c. Sv genoemde beslissingen. V.zv. aanvraag betoogt dat hof aan aanvrager een lagere straf zou hebben opgelegd indien het met de betrokkenheid van de medeverdachten bekend was geweest, kan de aanvraag – nog daargelaten dat hof bekend is geweest met de inhoud van de stukken die ten grondslag zijn gelegd aan de aanvraag – al niet slagen omdat onder “een minder zware strafbepaling” in de zin van art. 457.1.c. Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. De oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie of het achterwege laten van de oplegging van een sanctie valt daar niet onder. Aanvraag is kennelijk ongegrond. Vervolg op eerdere herzieningsaanvraag HR:2022:35 en 21/01178 (niet gepubliceerd; strafzaak, art. 80a RO).

Beschikkingen 21 juni 2022

ECLI:NL:HR:2022:887
Beklag, beslag ex art. 94 Sv n.a.v. Europees onderzoeksbevel van Roemeense autoriteiten op digitale gegevensdragers. 1. Geheimhouding gedeelte EOB en aanhoudingsverzoek. 2. Voorlopige terbeschikkingstelling bewijsmateriaal, art. 5.4.9 Sv. Mag de beklagrechter de beslissing van de OvJ tot voorlopige terbeschikkingstelling toetsen? 3. Moet een verzoek om onmiddellijke overdracht van het bewijsmateriaal worden gedaan in een (aanvullend) EOB? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2022:653 m.b.t. geheimhouding en daarmee verband houdende aanhoudingsverzoeken. In de overwegingen van de Rb ligt als oordeel besloten dat het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad als klaagster en/of haar raadsman kennis kunnen nemen van het gehele EOB, zodat de kennisneming van het EOB in zoverre o.g.v. art. 23.6 Sv hun moet worden onthouden, en dat geen noodzaak bestaat om het OM op te dragen aan de uitvaardigende autoriteit de vraag voor te leggen of er concrete bezwaren bestaan tegen kennisneming door klaagster van het gehele EOB. Die oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn, mede gelet op de mededeling van de OvJ dat hij het verzoek tot kennisneming van het EOB heeft voorgelegd aan de Roemeense autoriteiten, die daarop alleen toestemming hebben gegeven voor het verstrekken van onderdelen A-F, niet onbegrijpelijk. Ad 2. HR schetst regeling van art. 5.4.9 Sv en herhaalt toetsingskader beklagrechter uit HR:2021:1940. Bij de beoordeling van het klaagschrift staat niet ter beoordeling van de rechter of de OvJ terecht toepassing heeft gegeven aan zijn bevoegdheid om het vergaarde bewijsmateriaal voorlopig ter beschikking te stellen aan de uitvaardigende autoriteit. De regeling van art. 5.4.9 Sv strekt ertoe zoveel mogelijk te voorkomen dat de overdracht van de resultaten van de uitvoering van het EOB feitelijk al heeft plaatsgevonden, wanneer de rechter nadien oordeelt dat zich een grond voordoet voor weigering of uitstel van de erkenning of uitvoering van het EOB. Een afzonderlijke toetsing door de beklagrechter van de voorlopige terbeschikkingstelling heeft in dat verband geen toegevoegde waarde en is daarom niet noodzakelijk. Als de rechter het beklag ongegrond verklaart, doet zich niet de situatie voor dat er strijd bestaat tussen de voorlopige terbeschikkingstelling door de OvJ en de latere beslissing van de rechter over het EOB. Als de rechter het beklag wel gegrond verklaart, heeft dat oordeel al tot gevolg dat de OvJ de uitvaardigende autoriteit moet verzoeken de terbeschikkingstelling te beschouwen als niet te hebben plaatsgevonden, de overgedragen resultaten niet (verder) te gebruiken en de betreffende voorwerpen te retourneren, dan wel de betreffende gegevens te vernietigen. Ad 3. Opvatting dat aan een verzoek van de uitvaardigende autoriteit om onmiddellijke overdracht van het bewijsmateriaal uitsluitend gevolg mag worden gegeven als dat verzoek in een (aanvullend) EOB is opgenomen, is onjuist omdat deze geen steun vindt in de tekst van art. 5.4.9.3 Sv en niet verenigbaar is met de door Richtlijn 2014/41/EU beoogde snelle en doeltreffende samenwerking in strafzaken. Ook de tekst van art. 13.2 Richtlijn 2014/41/EU dwingt niet tot het aannemen van een dergelijke beperking. Volgt verwerping. CAG komt in PHR:2022:409 (besproken in aflevering 15), tot verwerping na inhoudelijke beoordeling van de klachten over de toetsing door de Rb van de voorlopige terbeschikkingstelling.
ECLI:NL:HR:2022:897
Beklag n.a.v. beslag. Door coronabeperkingen heeft een schriftelijke uitwisseling van standpunten plaatsgevonden, waarna er een pro forma-zitting is geweest waarop klager en zijn advocaat niet zijn verschenen. Middel klaagt dat de behandeling van het klaagschrift niet in het openbaar heeft plaatsgevonden en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de klager en zijn raadsman behoorlijk zijn opgeroepen voor de raadkamerbehandeling. HR: art. 81.1 RO. PHR:2022:408: besproken in aflevering 15.
ECLI:NL:HR:2022:884
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op geldbedragen (€ 3.415) onder partner van klaagster t.z.v. verdenking van handel in harddrugs, waarna broer van haar partner is veroordeeld voor overtreding van Opiumwet en witwassen met verbeurdverklaring van geldbedragen. Klaagschrift a.b.i. art. 552b Sv tegen beslissing tot verbeurdverklaring. Heeft Rb juiste maatstaf toegepast door enerzijds te verwijzen naar art. 552b Sv en art. 33a.2.a Sr en anderzijds te overwegen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter geldbedragen verbeurd zal verklaren? Rb heeft overwogen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter, later oordelend, inbeslaggenomen geldbedragen zal verbeurdverklaren, omdat er “vragen rijzen omtrent eigendom en herkomst” van geldbedragen en klaagster zelf verdachte is. Daarmee heeft Rb miskend dat betreffende geldbedragen al onherroepelijk door Pr zijn verbeurdverklaard en dat het in beklagprocedure van art. 552b Sv gaat om beoordeling of klager of klaagster kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 552b.1 Sv en, zo ja, of (mede gelet op art. 33a.2.a Sr) grond bestaat voor herroeping van die verbeurdverklaring. Ongegrondverklaring van beklag is daarom ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. PHR:2022:406; besproken in aflevering 15
ECLI:NL:HR:2022:880
Beklag, beslag op geldbedrag van € 15.135 onder partner van klaagster i.h.k.v. strafrechtelijk onderzoek tegen partner naar gewapende overval. Heeft Rb bij beoordeling van klaagschrift een onjuiste maatstaf toegepast? Bij de beoordeling van een klaagschrift tegen een beslag op grond van art. 94 Sv geldt een andere maatstaf dan bij een beslag op grond van art. 94a Sv. Rb heeft niet vastgesteld op welke wettelijke bepaling(en) het beslag berust. In haar beschikking heeft Rb ook niet (een van) de toepasselijke maatstaven weergegeven. Uit de stukken blijkt de wettelijke grondslag van het beslag ook niet. Daarom kan in cassatie niet worden getoetst of door Rb de juiste maatstaf is gehanteerd. Dit betekent dat de beschikking van Rb ontoereikend is gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. PHR:2022:368; besproken in aflevering 15
ECLI:NL:HR:2022:845
Beklag, beslag ex art. 94a Sv op auto onder neef van klager t.z.v. verdenking van verkrachting en strekkende tot bewaring van recht van verhaal voor aan neef op te leggen schadevergoedingsmaatregel a.b.i. art. 36f Sr. Anderbeslag ex art. 94a.4 Sv. Heeft Rb door te overwegen dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter schadevergoedingsmaatregel oplegt, juiste maatstaf toegepast? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2018:2144 m.b.t. te hanteren maatstaven als ex art. 94a Sv beslag rust op voorwerp en een derde in beklagprocedure ex art. 552a Sv om teruggave verzoekt. Uit overwegingen Rb blijkt niet dat zij deze maatstaven heeft aangelegd bij beoordeling van klaagschrift. Dit betekent dat haar beschikking ontoereikend is gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. PHR:2022:401 besproken in aflevering 15.
ECLI:NL:HR:2022:929
Beslag ex art. 94 Sv op vrachtwagen met Engels kenteken (zonder beslagene) t.z.v. verdenking van voorbereidingshandelingen t.b.v. uitvoer van verdovende middelen en witwassen, waarna strafzaak tegen klager is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Kan klager redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt? HR: art. 81.1 RO. PHR: 2022:413; besproken in aflevering 15
ECLI:NL:HR:2022:898
Beklag, beslag ex art. 94 en 94a Sv op leaseauto onder lessee. Beklag door lessor. Anderbeslag. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2018:2144 m.b.t. maatstaf als ex art. 94a Sv beslag rust op voorwerp en een derde in beklagprocedure ex art. 552a Sv om teruggave verzoekt. Rb heeft geoordeeld dat zich de situatie van art. 94a lid 4 Sv voordoet. Dat oordeel is niet toereikend gemotiveerd. Uit door Rb in aanmerking genomen f&o – o.m. inhoudende dat bedrag van de aanbetaling “opvallend hoog” was en dat een “reële kans” bestaat dat klaagster niet de verplichtingen voortkomend uit de Wwft heeft nageleefd bij de totstandkoming van de overeenkomst betreffende de auto - volgt namelijk niet z.m. dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat voorwerpen geheel of ten dele aan klaagster zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en de klaagster dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden. Volgt vernietiging en terugwijzing. PHR: 2022:407; besproken in aflevering 15

Conclusies 21 juni 2022

ECLI:NL:PHR:2022:589
Art. 312.2 Sr, medeplegen diefstal vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld. Middel waarin wordt geklaagd over ’s hofs oordeel dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte mede was gericht op het bedreigen met geweld van het slachtoffer slaagt. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
ECLI:NL:PHR:2022:575
Verdachte is veroordeeld wegens o.m. het opzettelijk in brand steken van een auto (art. 350 Sr), die kort daarvoor als vluchtauto was gebruikt bij een dubbele liquidatie. Klacht over de strafmotivering. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte wist van de dubbele liquidatie, maar in de strafmotivering overwogen dat het als algemeen bekend mag worden verondersteld dat het in de brand steken van een auto doorgaans dient ter vernietiging van (dader)sporen om zo de opsporing te verhinderen en - daarmee impliciet - dat de verdachte dit heeft moeten weten. De AG stelt zich op het standpunt dat de strafoplegging in zoverre niet begrijpelijk is gemotiveerd en adviseert het arrest partieel te vernietigen en terug te wijzen.