Aflevering 11: de uitspraken van 29 maart 2022

In deze aflevering worden besproken: 18 arresten, 3 beschikkingen en 9 conclusies.
Enkele onderwerpen: betekening bij een Frans AZC / beslag op je auto onder je kind / 0,01 promille te veel / vrijheidsberoving of dwang? / Geerings bij hennepteelt

Besproken uitspraken

De uitspraken van deze week, op volgorde van behandeling in de podcast.

Arresten 29 maart 2022

ECLI:NL:HR:2022:465
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. diefstal. Betekening dagvaarding in hoger beroep, art. 588.2 (oud) Sv. Verdachte heeft in politie verhoor gezegd dat zij met haar kinderen woont in een asielzoekerscentrum in Rennes (Frankrijk). Ze noemde geen concreet adres. Had dagvaarding in h.b. daar moeten worden betekend, na nader onderzoek? AG: Nee, de toepassing van de betekeningsregeling is gebaat bij heldere regels. Het is lastig een grens te trekken welke informatie wel en welke niet tot nader onderzoek verplicht. Bovendien heeft verdachte adres later niet aangevuld. Ook is de betekening aan kantoor gemachtigde gedaan. In bijzondere volmacht heeft de raadsman vermeld dat als adres van verdachte ‘kan gelden het bovenvermelde adres’ (het kantooradres). HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:401
OM-cassatie. Ontvankelijkheid OM in de vervolging bij recidiveregeling art. 123b WVW 1994. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2012:BX4280, HR:2013:7 en HR:2019:1633 m.b.t. niet-ontvankelijkheid OM in de vervolging o.g.v. onverenigbaarheid (voortzetting) vervolging met beginselen van goede procesorde. Hof heeft vastgesteld dat onherroepelijke veroordeling t.z.v. tlgd. feit tot gevolg heeft dat rijbewijs van verdachte o.g.v. art. 123b WVW 1994 van rechtswege geldigheid verliest. Hof heeft vervolgens geoordeeld dat gelet op dit gevolg en bijzondere omstandigheden van het geval sprake is van “zodanige, aperte onverenigbaarheid van vervolgingsbeslissing dat (verdere) vervolging onverenigbaar is met verbod van willekeur”. Dat oordeel is ontoereikend gemotiveerd i.h.l.v. de voor deze beslissing geldende zware motiveringseisen. HR neemt daarbij in aanmerking dat omstandigheid dat dat verdachte al bestuursrechtelijke maatregelen heeft ondergaan, niet met zich brengt dat beslissing om verdachte te vervolgen wegens het herhaald rijden onder invloed apert onevenredig is. Weliswaar heeft recidiveregeling van art. 123b WVW 1994 bij onherroepelijke veroordeling tot gevolg dat geldigheid rijbewijs komt te vervallen, maar daaruit volgt niet dat, gelet op o.m. belang van normhandhaving door berechting strafrechter, iedere grond voor vervolging wegens rijden onder invloed ontbreekt. Daarbij staat niets eraan in de weg dat strafrechter het gevolg van art. 123b WVW 1994 bij de strafoplegging betrekt (vgl. HR:2018:2350). Volgt vernietiging en terugwijzing. Conclusie is besproken in aflevering 5, PHR:2022:106.
ECLI:NL:HR:2022:466
Tussenarrest. 1. Aannemelijkheid dat getuigen binnen aanvaardbare termijn zullen kunnen worden gehoord a.b.i. art. 288.1.ahf.a Sv. Bij de toepassing van art. 288.1.ahf.a Sv staat voorop of het mogelijk is de getuige binnen afzienbare termijn te (doen) horen. Afwijzende beslissingen van het hof zijn niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het gaat om getuigen die zich bevonden in Zuid-Afrika, respectievelijk de Verenigde Arabische Emiraten, dat rechtshulpverzoeken aan de Zuid-Afrikaanse autoriteiten en de autoriteiten van de Verenigde Arabische Emiraten er niet toe hebben geleid dat de getuigen door de raadsheer-commissaris in het bijzijn van de verdediging konden worden gehoord, terwijl de verdediging geen informatie heeft verschaft en ook anderszins geen informatie naar voren is gekomen waaruit zou kunnen blijken dat een nieuw rechtshulpverzoek ertoe zou leiden dat de betreffende getuigen binnen afzienbare tijd wel zouden kunnen worden gehoord, en dat sinds het hof de getuigenverzoeken had toegewezen een aanzienlijke tijd was verstreken.
2. ‘Omzetten’ a.b.i. art. 420bis.1 Sr door geldbedragen via ondergronds bankieren over te dragen.Het oordeel van het hof dat met het afgeven van de contante geldbedragen aan een derde met als doel dat elders geldbedragen van vergelijkbare omvang worden uitbetaald, de verdachte die contante geldbedragen tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft “omgezet” als bedoeld in artikel 420bis lid 1, aanhef en onder b, Sr, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
CAG: ad 1 en ad 2 anders. AG wordt in de gelegenheid gesteld zich alsnog over middelen voor overige uit te laten. Volgt verwijzing naar rolzitting.
ECLI:NL:HR:2022:341
Diefstal met braak en geweld. Post-Keskin. Verzoek tot horen getuige m.b.t. gebruik van geweld door verdachte is afgewezen omdat horen niet noodzakelijk is. HR: De afwijzing door het hof van het verzoek tot het horen van de getuige, waaraan door de verdediging o.m. ten grondslag is gelegd dat de eerder afgelegde verklaring van die getuige een belastende strekking heeft, is niet z.m. begrijpelijk. HR neemt daarbij in aanmerking dat het hof de bewezenverklaring heeft aangenomen mede o.g.v. die door verdachte betwiste verklaring van de getuige zonder dat de verdediging deze getuige heeft kunnen ondervragen, terwijl het hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben nagegaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (vgl. HR:2021:576). Volgt vernietiging en terugwijzing. Conclusie is besproken in aflevering 5, PHR:2022:107.
ECLI:NL:HR:2022:402
Mensenhandel. Post-Keskin. Onvindbare getuige. Middel klaagt dat gebruik tot bewijs van eerdere verklaring van de getuige onverenigbaar is met art. 6 EVRM. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat er een goede reden bestond voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht, namelijk dat de getuige onvindbaar is gebleken. Het hof heeft de eerder door de getuige afgelegde verklaring over de agressieve en dwingende houding van verdachte jegens twee aangeefsters, die de getuige als au pair heeft waargenomen, gebruikt voor het bewijs. M.b.t. dit gebruik heeft het hof o.m. geoordeeld dat de bewezenverklaring niet in overwegende mate steunt op die verklaring, gelet op de andere b.m., waaronder de verklaring van de verdachte, de verklaringen van de aangeefsters en de whatsapp-berichten. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Kennelijk heeft het hof daarnaast de omstandigheid dat deze b.m. de inhoud van de voor het bewijs gebruikte getuigenverklaring ondersteunen, in aanmerking genomen bij zijn onderzoek naar de betrouwbaarheid van die verklaring. Gelet op dit een en ander getuigt het oordeel dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, ook zonder dat er nog andere compenserende factoren waren, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
ECLI:NL:HR:2022:459 en ECLI:NL:HR:2022:460
459: Witwassen door omzetten van geldbedrag (art. 420bis.1.b Sr). Heeft hof juiste maatstaf gehanteerd m.b.t. bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf'? ’s hofs oordeel ‘dat verdachte niet de vereiste verklaring over de herkomst van het geld heeft gegeven en dat er ook voor het overige niet is gebleken van een alternatieve herkomst van het geld en de goederen, zodat het niet anders kan zijn dat dat de contante uitgaven een criminele herkomst hebben op grond waarvan witwassen bewezen is’ niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, niet onbegrijpelijk is en toereikend is gemotiveerd. HR: art. 81.1 RO.
460: Ontneming € 131.000,-. Methode van eenvoudige kasopstelling. 1. Heeft hof toereikend gemotiveerd geoordeeld dat betrokkene voordeel heeft gehad door begaan van soortgelijk feit (hennephandel)? Hof heeft juiste maatstaf gehanteerd bij vaststelling hoogte w.v.v. HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:462
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven. 1. Bewijsklacht. Verdachte heeft toenmalige partner 'onder dwang' meegenomen naar een verderop staande geparkeerde auto, dat levert volgens stellers een overtreding van artikel 284 Sr op in plaats van overtreding van artikel 282 Sr. Dat is onjuist: verdachte heeft betrokkene gedwongen om met hem mee te gaan naar de auto. Dat is terecht gekwalificeerd overeenkomstig art. 282 Sr. 2. Kwalificatieklacht. Kan het enkele (voor zeer korte periode) vasthouden van ander worden gekwalificeerd als vrijheidsberoving a.b.i. art. 282 Sr? Ja, betrokkene werd vastgehouden door de verdachte en ondanks tegenstribbelen kon zij niet los komen. Betrokkene is met de verdachte meegegaan naar de auto. Derhalve is er naar het oordeel van het hof sprake geweest van een situatie waarbij betrokkene van haar persoonlijke vrijheid is beroofd, omdat zij op dat moment niet kon gaan en staan waar zij wilde. HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:468
1. Deelneming aan terroristische organisaties IS(IS) en Jabhat al-Nusra tussen 2013 en 2015 (art. 140a Sr), 2. medeplegen mensensmokkel, 3. opzettelijk handelen in strijd met art. 3.C Opiumwet, 4. Diefstal door middel van verbreking. Middelen over (1) afwijking uos gebruik foto’s en WhatsApp-berichten voor het bewijs. Het hof heeft kennelijk betekenis gehecht aan het samenstel van foto’s , waarop de verdachte in gevechtskledij staat, vaak met geweer en al dan niet met een keten van kogelpatronen, en op één waarvan hij achter een bureau zit waarboven de vlag van ISIS hangt. (2) bewijs van opzet op het terroristisch oogmerk van de organisaties. Het hof heeft uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven. (3) strafmaatoverweging dat verdachte “in ieder geval 14 mensen om het leven heeft gebracht”. Het om het leven brengen van 14 mensen is derhalve tenlastegelegd en bewezenverklaard als onderdeel van het deelnemen aan een criminele organisatie. HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:471 en ECLI:NL:HR:2022:472
471: Opzettelijk handelen in strijd met art. 3.C Opiumwet. Bewijsklacht “opzettelijk” aanwezig hebben hennep door huurder woning waar hennepkwekerij is aangetroffen. Hof heeft vastgesteld dat zich op 15 april 2015 in de woning aan hennepplanten bevonden, dat die woning op dat moment werd gehuurd door verdachte en dat verdachte vanaf 18 september 2014 tot en met 8 oktober 2015 in de GBA op het adres van die woning stond ingeschreven. Het hof heeft verder, n.a.v. het verweer van verdachte dat door een onderhuurder een hennepplantage in de woning zou zijn aangelegd, geoordeeld dat om meerdere redenen niet aannemelijk is geworden dat verdachte de woning heeft onderverhuurd. In een en ander ligt als oordeel van het hof besloten dat het niet anders kan dan dat verdachte – ongeacht of hij zelf woonachtig was in de woning dan wel op een ander adres – de zich in de woning bevindende hennepplanten opzettelijk aanwezig had. Dat oordeel is, ook in het licht van wat door de verdediging is aangevoerd, niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping. CAG: anders.
472: Profijtontneming € 12.216,00. “voldoende aanwijzingen” dat betrokkene w.v.v. heeft verkregen uit soortgelijke feiten a.b.i. art. 36e.2 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2020:1523 en HR:2021:1498 m.b.t. eisen aan de vaststelling dat voldoende aanwijzingen bestaan dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan. Hof heeft overwogen dat voldoende aanwijzingen bestaan dat betrokkene samen met één andere persoon een ander strafbaar feit heeft begaan dan in de strafzaak is bewezenverklaard, te weten het telen van hennep in de periode voorafgaand aan het in de strafzaak bewezenverklaarde aanwezig hebben van hennep. Daarin ligt als oordeel van hof besloten dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene in de betreffende periode met een ander in de woning hennep heeft geteeld. De voldoende aanwijzingen dat betrokkene dit feit heeft begaan, kunnen echter niet zonder meer worden afgeleid uit de door hof in aanmerking genomen f&o. Gelet hierop, is oordeel van hof ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
ECLI:NL:HR:2022:470
Rijden terwijl verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, art. 9.2 WVW 1994. Bewijsklacht. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2019:1146 m.b.t. vereisten om tot bewezenverklaring van een op art. 9.2 WVW 1994 toegesneden tll. te kunnen komen. Gelet daarop is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd, sowieso v.w.b. de ongeldigheid van het rijbewijs. Volgt vernietiging en terugwijzing.
ECLI:NL:HR:2022:417
Noodweer, mishandeling door meermalen met een fietspomp tegen het lichaam te slaan, art. 41.1 Sr. Aannemelijkheid van feitelijke grondslag van het beroep. Hof heeft geoordeeld dat de door verdediging gestelde aanranding, die eruit zou bestaan dat verdachte voorafgaand aan het op de camerabeelden zichtbare incident door aangever is aangevallen, niet aannemelijk is geworden. Hof heeft daarmee het beroep op noodweer beoordeeld met toepassing van de juiste maatstaf. Het oordeel van het hof is – ook in het licht van wat de verdediging daaraan ten grondslag heeft gelegd – toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
ECLI:NL:HR:2022:467
Verbeurdverklaring personenauto (Mercedes-Benz). Draagkracht en tegemoetkoming ex art. 33c.2 Sr. HR: art. 81.1. RO.
Conclusie besproken in aflevering 5 (PHR:108); overeenkomstig
ECLI:NL:HR:2022:377
Diefstal (art. 310 Sr). Vordering tot tenuitvoerlegging. Heeft hof last tot tul toereikend gemotiveerd? HR: art. 81.1 RO. A-G: de beslissing tot tenuitvoerlegging van de straf, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 17 (zeventien) dagen, is toereikend met redenen omkleed.
ECLI:NL:HR:2022:469 en ECLI:NL:HR:2022:473
469: Ontnemingszaak. Hof heeft w.v.v. geschat op € 984.186,69 en (vanwege overschrijding redelijke termijn) betalingsverplichting opgelegd van € 492.093,34. HR: art. 81 RO.
473: Profijtontneming, w.v.v. uit oplichting d.m.v. exploitatie van 0900-nummers. Hof heeft w.v.v. geschat op € 983.966,51 en betalingsverplichting opgelegd voor dat bedrag. Heeft hof kostenverweer toereikend gemotiveerd verworpen?. HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:365
Profijtontneming, w.v.v. uit telen hennep? OM-cassatie. Geerings-jurisprudentie. Betrokkene is vrijgesproken van hennepteelt ‘op of omstreeks 23 april 2015’. Deze vrijspraak heeft dus geen betrekking op daaraan voorafgaande periode, waarin volgens vaststellingen van politierechter een hennepoogst zou hebben plaatsgevonden. Oordeel hof dat politierechter bij vaststelling w.v.v. ten onrechte voordeel heeft betrokken dat zou zijn verkregen door feit waarvan betrokkene is vrijgesproken getuigt dan ook van onjuiste rechtsopvatting. Volgt vernietiging en terugwijzing.

Beschikkingen 29 maart 2022

ECLI:NL:HR:2022:461
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op boot van klagers onder ander t.z.v. verdenking van diefstal. Derdenbescherming ex art. 3:86 BW. Kan derde als verkrijger te goeder trouw worden aangemerkt? HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:457
Beklag, beslag op auto onder zoon (verdachte in strafrechtelijk onderzoek, nummer HR:2022:470) van klaagster. Geklaagd wordt 1) dat rechtbank heeft miskend dat sprake was van een klaagschrift a.b.i. art. 552ab Sv en 2) dat niet aannemelijk is dat klaagster redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Ad 1) Rechtbank heeft klaagschrift opgevat als klaagschrift a.b.i. art. 552b Sv. Dat oordeel is onjuist nu de auto onderdeel is van transactie a.b.i. art. 74 Sr tussen zoon van de klaagster en de officier van justitie en dan is art. 552ab Sv van toepassing. Slagende klacht leidt niet tot cassatie, omdat rechtbank toch juiste maatstaf heeft toegepast. Ad 2) HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2010:BL2823 over rechthebbende van voorwerp. Oordeel rechtbank dat niet aannemelijk is dat klaagster redelijkerwijs als rechthebbende van de auto kan worden aangemerkt o.g.v. de enkele stelling dat zij de auto heeft gefinancierd geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk gezien de gestelde gang van zaken bij de aankoop van de auto. Volgt verwerping.
ECLI:NL:HR:2022:456
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op een onder de zoon van de klager inbeslaggenomen auto van de klager. Moest de Rb in haar beslissing doen blijken te hebben onderzocht of het voortduren van het beslag o.g.v. art. 94 Sv in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit? HR: art. 81.1 RO.

Conclusies 29 maart 2022

ECLI:NL:PHR:2022:292
Verontschuldigbare overschrijding van de appeltermijn van veertien dagen? Was een vertaling van de mededeling uitspraak gelet op art. 366 lid 4 Sv voorgeschreven? De vaststellingen van het hof vormen niet zonder meer voldoende grond voor het kennelijke oordeel van het hof dat een vertaling van de mededeling uitspraak achterwege kon worden gelaten. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
ECLI:NL:PHR:2022:310
Betekeningsperikelen. De AG meent vooreerst dat de verdachte in het cassatieberoep ontvankelijk is. De klacht dat het hof ten onrechte de dagvaarding niet nietig heeft verklaard slaagt volgens de AG. Uit de stukken kan namelijk niet blijken dat rechtstreekse toezending heeft plaatsgevonden van de appeldagvaarding aan het door de verdachte opgegeven en dus bekende adres. Conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak en nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
ECLI:NL:PHR:2022:302
Vordering tot cassatie in het belang der wet. Is een machtiging als bedoeld in art. 2:3 Wet forensische zorg aan te merken als een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel als bedoeld in art. 67a lid 3 Sv? Volgens de vordering niet.
ECLI:NL:PHR:2022:282
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op o.a. telefoon van klaagster n.a.v. Europees onderzoeksbevel (EOB) van Duitse autoriteiten. Afwijzing aanhoudingsverzoek. De rechtbank heeft uit de rolbeschikking van de Hoge Raad van 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1227 afgeleid dat het door het openbaar ministerie doen van navraag bij de uitvaardigende autoriteit of concrete bezwaren bestaan tegen kennisneming van een bepaald stuk niet een verplichting betreft, zodat het op de weg van de klaagster ligt om nader te onderbouwen waarin de potentiële schending van de effectieve rechtsbescherming van de klaagster ligt. Die uitleg geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De afwijzing van het verzoek van de verdediging dat bij de Duitse autoriteit moet worden nagevraagd of er nog concrete bezwaren zijn tegen verstrekking van het EOB en het proces-verbaal tot inbeslagneming is voorts niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
ECLI:NL:PHR:2022:294
Slagende bewijsklacht gericht tegen het bewezenverklaarde ‘voorhanden hebben’ van wapens in de zin van art. 26 lid 1 WWM. Het oordeel van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van twee vuurwapens in de schuur bij zijn huis is niet zonder meer begrijpelijk. In de schuur zijn niet alleen vuurwapens zijn aangetroffen, maar ook andere goederen van twijfelachtige herkomst, zoals een kogelwerend vest, een kogel, een (hennep) knipmachine, een centrifuge met hennepgruis, vier nieuwe navigatiesystemen van het merk Tomtom, een geldtelmachine en vijftig onbedrukte kentekenplaten. Namens de verdachte is aangebracht dat i) het perceel dat de verdachte bewoont en de daarop gelegen schuur een grote omvang hebben en ii) ook anderen dan de verdachte toegang tot de schuur hadden. Er was een nadere motivering vereist voor het als niet aannemelijk terzijde schuiven van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
ECLI:NL:PHR:2022:290
Onder meer rijden met valse buitenlandse kentekenplaten (art. 41.1.d WVW 1994). Bewezenverklaard is het besturen van een personenauto met kentekenplaten “die, niet zijnde het ex art. 36 WVW 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig opgegeven kenteken, door konden gaan voor een overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands kenteken” a.b.i. art. 41.1.d WVW 1994. Moet uit de bewijsmiddelen blijken dat verdachte in een niet in het buitenland geregistreerde auto reed met daarop een buitenlands kenteken dat niet naar de volgens de hier geldende voorschriften is opgegeven? Volgens de AG geven de tekst van de wet en de wetsgeschiedenis geen aanleiding om aan te nemen dat art. 41.1.d WVW 1994 specifiek is afgestemd op motorrijtuigen die in Nederland (of in ieder geval niet in het buitenland) zijn geregistreerd. De invoering van het wel daarop toegesneden art. 41.1.f WVW 1994 maakt dat niet anders. Ook de klacht dat het hof bij zijn bewijsbeslissing heeft betrokken dat het gegeven 'dat Belgische kentekens op in België geregistreerde motorrijtuigen persoonsgebonden en niet voertuig-gebonden zijn' als algemeen bekend kan worden beschouwd, gaat volgens de AG niet op. Dat geldt ook voor de klacht dat het hof het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als overtreding van art. 41.1.d WVW 1994 omdat art. 41.1.f WVW 1994 daarvan een logische specialis zou zijn. Van zo’n (dwingende) specialiteitsverhouding is geen sprake is, aldus de AG.
ECLI:NL:PHR:2022:274, ECLI:NL:PHR:2022:275 en ECLI:NL:PHR:2022:278
Miskenning terugwijzingsopdracht HR. De Hoge Raad heeft in 2019 de zaak vernietigd en deze naar het hof teruggewezen wat betreft de gehele strafoplegging en de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft na terugwijzing zijn beslissing echter beperkt tot de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr. Volgens de AG betekent dit dat het hof de terugwijzingsopdracht heeft miskend en dat de eerder door het hof opgelegde gevangenisstraf is komen te vervallen. Hoewel de klacht terecht is, heeft verdachte daarom geen belang bij cassatie. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.