Aflevering 15: de uitspraken van 10 mei 2022

In deze aflevering worden besproken: 6 arresten, 1 beschikking en 21 conclusies.
Enkele onderwerpen: Betekening oproeping zitting / Veranderen van de inrichting in de Wet Milieubeheer / Bevoegdheid economische raadkamer / Schimmige constructie rond uitlevering / Veel conclusies over beslag

Besproken uitspraken

De uitspraken van deze week, op volgorde van behandeling in de podcast.

Arresten 10 mei 2022

ECLI:NL:HR:2022:682
Oproeping nadere tz. in h.b. niet bij de stukken. O.g.v. art. 319.2 jo. 415.1 Sv diende verdachte voor nadere tz. te worden opgeroepen. Bij de aan HR gezonden stukken bevindt zich niet de akte van uitreiking behorende bij de oproeping voor die tz. Bij die stukken bevindt zich wel een brief van het hof die inhoudt dat de akte van uitreiking van de betreffende oproeping in het ongerede is geraakt. Dat brengt mee dat het in cassatie ervoor moet worden gehouden dat deze oproeping niet op de bij wet voorgeschreven wijze is betekend. Dit verzuim moet leiden tot nietigverklaring van de betekening van de oproeping in h.b. De enkele omstandigheid dat raadsvrouw het hof voorafgaand aan de nadere tz. heeft bericht dat zij verdachte op de hoogte heeft gebracht van haar voornemen om niet ttz. te verschijnen en dat verdachte alsnog zelf op de zitting wenst te verschijnen, brengt niet met zich dat deze nietigheid voor gedekt kan worden gehouden (vgl. HR:2011:BO4064). Uit het bericht van de raadsvrouw blijkt immers niet dat zij verdachte heeft geïnformeerd over de plaats alsmede de dag en het tijdstip van de nadere tz. en dat die informatie hem ook heeft bereikt. Uit de stukken blijkt ook niet anderszins van omstandigheden op grond waarvan het hof, alvorens verstek te verlenen aan niet verschenen verdachte, met voldoende zekerheid heeft kunnen aannemen dat verdachte van een en ander op de hoogte was. Volgt vernietiging en terugwijzing. AG: anders.
ECLI:NL:HR:2022:595
Opzettelijk niet voldoen aan verplichting tot het doen van aangifte a.b.i. in art. 3 Verordening (EG) 1889/2005 betreffende de controle van liquide middelen die EU binnenkomen of verlaten bij het verlaten van EU terwijl verdachte meer dan 40.000 euro vervoerde, art. 10:1.4 en .5 (oud) Adw. “Verliet” verdachte EU toen bij veiligheidscheck van passagiers op Schiphol liquide middelen werden aangetroffen? Voor betekenis van de woorden “die de Gemeenschap (...) verlaat” in art. 3.1 Verordening 1889/2005 is de rechtspraak van HvJ van belang waarin uitleg is gegeven aan art. 3.1 Verordening 1889/2005. HR citeert overwegingen HvJ in de zaak El Dakkak en Intercontinental SARL tegen Administration des douanes et droits indirects (ECLI:EU:C:2017:341). Middel berust o.m. op opvatting dat aangifteplicht die o.g.v. art. 3.1 Verordening 1889/2005 geldt bij het verlaten van EU, eerst ontstaat nadat de natuurlijke persoon die de liquide middelen vervoert de buitengrenzen van de EU heeft overschreden. Deze opvatting is onjuist. Uit het juridische kader volgt dat aangifte door natuurlijke persoon bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat via welke de bewuste liquide middelen EU verlaten, moet geschieden voorafgaand aan het moment dat natuurlijke persoon het grondgebied van EU daadwerkelijk verlaat. Volgt verwerping.
ECLI:NL:HR:2022:655, ECLI:NL:HR:2022:656 en ECLI:NL:HR:2022:657
655: OM-cassatie en incidenteel beroep verdachte. Economische zaak. Zonder vergunning veranderen van de inrichting a.b.i. art. 8.1 lid 1, aanhef en onder b, (oud) Wet Milieubeheer. Hof spreekt partieel vrij. 1. Incidenteel cassatieberoep: Geen middelen ingediend, verdachte n-o. 2. OM-cassatie. HR: Uit samenstel van bepalingen volgt dat het in het algemeen o.g.v. art. 8.1 lid 1.b Wm verboden was (de werking van) een inrichting zonder een daartoe verleende vergunning te veranderen, tenzij sprake was van een uitzondering omschreven in art. 8.1 lid 3 (na 1 januari 2008 ook lid 4), dan wel 8.19 lid 2 (na 1 januari 2008 lid 1) Wm. Uit wetsgeschiedenis komt naar voren dat wetgever met dat verbod het oog heeft gehad op gevallen waarin de verandering ertoe leidt dat “de toegestane milieubelasting van de inrichting” wordt overschreden. Mede in dit licht bezien moet worden aangenomen dat art. 8.1 lid 1.b Wm ook van toepassing is in gevallen waarin de verandering weliswaar niet een werkwijze of activiteit betreft die specifiek in de eerder verleende vergunning is omschreven, maar die verandering wel leidt tot een andere inrichting of tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken. Hof heeft kennelijk geoordeeld dat slechts dan sprake is van het “veranderen” van (de werking van) de inrichting i.d.z.v. art. 8.1 lid 1.b (oud) Wm, als het gaat om een verandering van een werkwijze of activiteit die deel uitmaakt van de vergunde activiteiten zoals omschreven in de eerder verleende vergunning. Die opvatting is te beperkt. Volgt vernietiging en terugwijzing.
656: OM-cassatie en incidenteel beroep verdachte. Economische zaak. Verdachte n-o in incidenteel beroep omdat OM principaal beroep heeft ingetrokken.
657: Profijtontneming. OM-cassatie. Economische zaak. W.v.v. uit zonder vergunning veranderen van de inrichting a.b.i. art. 8.1 lid 1, aanhef en onder b, (oud) Wet Milieubeheer. Hof heeft vordering afgewezen, deels i.v.m. partiele vrijspraak in strafzaak, deels op andere grond. HR heeft het arrest van het hof in de strafzaak vernietigd op de grond dat vrijspraken van onderdelen a. en b. van onder 1 tenlastegelegde berusten op een onjuiste rechtsopvatting. Dat brengt met zich dat in zoverre aan de beslissing in onderhavige ontnemingszaak de grondslag is komen te ontvallen (vgl. HR:2013:BX4536 en HR:2018:1947, rov. 2.6). Volgt partiele vernietiging en terugwijzing.
ECLI:NL:HR:2022:626
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. HR: 81 lid 1 RO.

Beschikkingen 10 mei 2022

ECLI:NL:HR:2022:681
Klaagschrift artikel 552a Sv. Klacht: het klaagschrift is ten onrechte niet behandeld en beslist door de economische raadkamer van de rechtbank. Gelet op verdenkingen was echter ook de niet-economische raadkamer bevoegd om het klaagschrift te behandelen en daarop te beslissen. Volgt verwerping van het beroep.

Conclusies 10 mei 2022

ECLI:NL:PHR:2022:391
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Volmacht van advocaat aan griffiemedewerker tot instellen van cassatieberoep is opgenomen in e-mailbericht en niet in bijlage bij dit e-mailbericht. Omstandigheid dat e-mailbericht een afbeelding van een handtekening bevat, betekent volgens A-G niet dat e-mailbericht zou moeten worden aangemerkt als schriftelijke bijzondere volmacht in de zin van art. 450, derde lid, Sv. Conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
ECLI:NL:PHR:2022:385
Executie-uitlevering aan Turkije. Termijn instellen cassatieberoep. Art. 432.1 Sv en art. 31.7 UW. Binnen veertien dagen na uitspraak is namens opgeëiste persoon cassatieschriftuur ingediend bij Hoge Raad, maar pas een maand na uitspraak is rechtsgeldig cassatieberoep ingesteld. Conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.
ECLI:NL:PHR:2022:426
Afwijzing aanhoudingsverzoek en NO verklaring ex art. 416.2 Sv. De AG stelt zich op het standpunt dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek van de niet-gemachtigde raadsman om de verdachte in de gelegenheid te stellen zijn aanwezigheidsrecht uit te oefenen ontoereikend is gemotiveerd. Daarbij neemt de AG in aanmerking dat het hof niet kenbaar alle relevante belangen heeft betrokken bij zijn afweging. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
ECLI:NL:PHR:2022:424
Verdachte lijdt aan dementie. Had de zittingsrechter in plaats van beslissing de vervolging te schorsen ex art. 16 Sv moeten verklaren dat zaak is geëindigd (art. 29f Sv)? AG is van mening dat middel met die strekking niet kan slagen, nu de vervolging op de terechtzitting nog liep (ECLI:NL:HR:2019:1472). Conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
ECLI:NL:PHR:2022:412
Middel 1 betreft de afwijzing van het verzoek tot het horen van een verbalisant als getuige om de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de resultaten van DNA-onderzoek te toetsen. Een dergelijke getuige moet volgens de AG worden beschouwd als een ontlastende getuige waarop de post-Keskinjurisprudentie niet van toepassing is. Middel 2 richt zich tegen ‘s hofs bewezenverklaring ten aanzien van – kort gezegd – afpersing en diefstal. Middel 3 klaagt over de strafoplegging. De AG concludeert tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
ECLI:NL:PHR:2022:411
Witwassen begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd. Middel 1: opzet op het feitelijke leidinggeven. Middel 2: meerdaadse samenloop. De AG adviseert de HR het cassatieberoep te verwerpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
ECLI:NL:PHR:2022:433
Aanvullende conclusie. Veroordeling vrouw tot twintig jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van de moord op haar echtgenoot. Naast het eerdere oordeel van de AG (ECLI:NL:PHR:2022:224) dat het door het hof bewezenverklaarde medeplegen van moord niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid (vierde middel), slaagt volgens de AG ook het tweede middel over het gebruik door het hof van drie als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaringen van de verdachte voor het bewijs. De overige middelen van de verdachte en het middel met betrekking tot de toewijzing van de vordering tot vergoeding van shockschade van de benadeelde partijen slagen niet. Het middel van de benadeelde partijen over de hoogte van de toegewezen vergoeding voor shockschade slaagt evenmin. Verwijzing naar de beschouwingen in de conclusie van de AG's Spronken en Lindenbergh (ECLI:NL:PHR:2022:166) over toekenning van schadevergoeding wegens shockschade in het strafproces. De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest.
ECLI:NL:PHR:2022:410
Medeplegen van poging moord op advocaat door met een stanleymes in haar gezicht te steken/snijden. Middel richt zich tegen bewezenverklaarde voorbedachte raad, opzet en medeplegen. Middelen van de benadeelde partij over de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade. De AG adviseert de HR het cassatieberoep te verwerpen.
ECLI:NL:PHR:2022:425
De veroordeling voor zedendelicten in de periode tussen 2000 en 2012 met minderjarige en jongvolwassen jongens kan in stand blijven. Het eerste middel klaagt terecht over de partiele verjaring van een van de bewezen feiten, maar het belang bij cassatie ontbreekt. Het tweede middel klaagt over de afwijzing van een verzoek twee getuigen (slachtoffers) alsnog na een eerder studioverhoor op de zitting te horen. Het middel faalt omdat het studioverhoor een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging bood en het hof in het licht daarvan kon oordelen dat ondervraging op de zitting niet nodig was. Het hiermee verband houdende derde middel over de motivering van de verwerping van het verweer dat het studioverhoor niet voor het bewijs mag worden gebruikt, faalt eveneens. Het vierde middel over het ontbreken van een toereikende motivering van de onttrekking aan het verkeer van een pistool slaagt, maar terugwijzing naar het hof kan achterwege blijven. Het vijfde middel over het ontbreken van een beslissing over het beslag van 'vermogen' mist feitelijke grondslag.
ECLI:NL:PHR:2022:423
Vervolg op ECLI:NL:HR:2018:507. Diverse klachten over o.a. strafoplegging. AG is van mening dat klachten grotendeels slagen en geeft HR in overweging zaak zelf af te doen t.a.v. de strafoplegging.
ECLI:NL:PHR:2022:414
Redelijke termijn, dies a quo. Verdachte heeft tijdens het eerste politieverhoor een bekennende verklaring afgelegd. Moet dit politieverhoor worden aangemerkt als het aanvangspunt van de redelijke termijn? ’s Hofs oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op de dag van de betekening van de dagvaarding is volgens de AG onvoldoende begrijpelijk. HR kan naar de AG meent doelmatigheidshalve vaststellen dat de redelijke termijn is overschreden en – gelet op de duur van de overschrijding – met dit oordeel volstaan. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
ECLI:NL:PHR:2022:416
Vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van art. 38v Sr. Hof heeft voldoende tot uitdrukking gebracht dat maatregel wordt opgelegd ter voorkoming van strafbare feiten en ernstig rekening gehouden moet worden dat verdachte zich belastend naar aangever zal gedragen. AG adviseert de HR het cassatieberoep te verwerpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
ECLI:NL:PHR:2022:415
Middel 1: poging tot zware mishandeling. Middel 2 behelst de klacht dat het hof ten onrechte een tbs-maatregel met voorwaarden heeft opgelegd i.p.v. een behandeling in het kader van een zorgmachtiging o.g.v. art. 2.3 WFZ. Hof is kennelijk van oordeel – en dat acht de AG onbegrijpelijk noch ontoereikend gemotiveerd – dat niet is voldaan aan de criteria voor het opleggen van een zorgmachtiging. De AG adviseert de HR het cassatieberoep te verwerpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
ECLI:NL:PHR:2022:434
Vervolgingsuitlevering naar Australië. Middel over afwijzing aanhoudingsverzoek om nader onderzoek te laten doen naar de betrokkenheid van Australische autoriteiten bij de onrechtmatige uitzetting van de o.p. door Taiwan naar Nederland waarmee de o.p. in een slechtere positie zou zijn gekomen dan wanneer de o.p. (als Canadees staatsburger) naar Canada zou zijn uitgezet i.v.m. de mogelijkheid in de Nederlandse uitleveringsrelatie van aanvullende toestemming om het specialiteitsbeginsel te doorbreken. Middel over het oordeel van de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat de o.p. i.v.m. de voltooide inbreuk op art. 6 EVRM een geffectief rechtsmiddel ten dienste staat. Strekt tot verwerping.
ECLI:NL:PHR:2022:409
Beklag, beslag ex art. 94 Sv n.a.v. Europees onderzoeksbevel van Roemeense autoriteiten. Drie middelen. 2. Afwijzing aanhoudingsverzoek, 1. Beperkte kennisneming EOB en 3. Verstrekking uitgeselecteerde documenten onder de voorwaarde van art. 5.4.9 lid 3 Sv. Ad 2. Het oordeel van de Rb dat zij geen belang ziet bij aanhouding van de zaak om navraag te doen of er specifieke bezwaren bestaan tegen kennisneming van klaagster van het gehele EOB (vgl. HR ECLI:2020:1227) is - hoewel het de voorkeur zou hebben verdiend dat de Rb haar oordeel nader had gemotiveerd - gelet op de inhoud van de wél aan de klaagster verstrekte stukken niet onbegrijpelijk, omdat niet kan worden gezegd dat op basis van de genoemde informatie geen inhoudelijk gemotiveerde klacht kan worden geformuleerd. Ad 1. Het kennelijke oordeel van de Rb dat het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad als de klaagster en/of haar raadsman kennis kunnen nemen van de stukken waaruit de verdere inhoud van het EOB blijkt is niet onbegrijpelijk, gelet op de enkele stellingname dat de gegevens reeds bekend zijn en het in HR ECLI:2020:1227 geformuleerde uitgangspunt van geheimhouding. Ad 3. De vaststelling van de Rb dat de documenten zijn verstrekt onder de voorwaarde van art. 5.4.9 lid 3 Sv en de officier van justitie deze beslissing toereikend heeft gemotiveerd is niet onbegrijpelijk. Dat geldt ook voor het oordeel van de Rb dat klaagster onvoldoende heeft onderbouwd dat zij onomkeerbare schade lijdt door genoemde verstrekking. De totstandkomingsgeschiedenis van art. 5.4.9 lid 3 Sv biedt voorts geen steun voor de opvatting dat een richtlijnconforme uitleg van art. 5.4.9 lid 3 Sv meebrengt dat een verzoek om onmiddellijke overdracht alleen bij (aanvullend) EOB kan worden gedaan. Daarbij komt dat art. 7 lid 2 EOB-richtlijn inhoudt dat na toezending van het EOB door de uitvaardigende autoriteit alle verdere officiële communicatie rechtstreeks tussen de uitvaardigende autoriteit en de uitvoerende autoriteit geschiedt. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
ECLI:NL:PHR:2022:386
Beklag ex art. 552a Sv. Verzoek om teruggave van het onder een derde inbeslaggenomen geldbedrag van € 15.135,00. Terechte klacht tegen ongegrondverklaring beklag nu de rechtbank onduidelijkheid heeft laten bestaan over grondslag van het beslag. Daarnaast heeft de rechtbank, indien zou moeten worden aangenomen dat het gaat om een conservatoir beslag ex art. 94a Sv, een onjuiste maatstaf toegepast bij de beoordeling van het verzoek tot de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan klaagster. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing.
ECLI:NL:PHR:2022:413
Beklag o.g.v. art. 94 Sv. Kan de klager redelijkerwijze als rechthebbende van de vrachtwagen worden aangemerkt? Conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
ECLI:NL:PHR:2022:408
Beklag ex art. 552a Sv over beslag ex art. 94 Sv. Falende klachten over ontbreken openbare behandeling i.v.m. Covid-19; vormverzuim hoeft niet tot cassatie te leiden omdat klager heeft ingestemd met de gevolgde schriftelijke procedure. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep op de voet van art. 81 RO.
ECLI:NL:PHR:2022:406
Beklag naar aanleiding van inbeslagneming van geldbedrag, dat inmiddels is verbeurdverklaard in strafzaak tegen een ander dan de beslagene. Volgens de rechtbank valt het beklag inmiddels onder art. 552b Sv. Volgens de AG is het echter onduidelijk welke maatstaf de rechtbank hanteert bij de ongegrondverklaring van het beklag. De conclusie strekt tot vernietiging van de beslissing van de rechtbank en terugwijzing.
ECLI:NL:PHR:2022:401
Beklag ex art. 552a Sv. Verzoek om teruggave van de onder een derde inbeslaggenomen personenauto. Terechte klacht tegen ongegrondverklaring beklag nu de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling van het verzoek tot de teruggave van de inbeslaggenomen personenauto aan de klager. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing.
ECLI:NL:PHR:2022:407
Sprake van een situatie als bedoeld in art. 94a, vierde lid, Sv? Uit de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden volgt niet zonder meer dat de klaagster wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat verhaalsfrustratie het doel was. Wetenschap van witwassen volstaat daartoe niet. Het oordeel van de rechtbank dat zich de situatie van art. 94a, vierde lid, Sv voordoet is daarom ontoereikend gemotiveerd. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.