Aflevering 16: de uitspraken van 17 mei 2022

In deze aflevering worden besproken: 12 arresten, 3 beschikkingen en 8 conclusies.
Enkele onderwerpen: Penstraatliquidatie in Curaçao / Geweld onder gedetineerden / Fractuur zwaar lichamelijk letsel? / Veel art. 81 RO

Besproken uitspraken

De uitspraken van deze week, op volgorde van behandeling in de podcast.

Arresten 17 mei 2022

ECLI:NL:HR:2022:712
Meermalen zwartrijden in de trein, art. 70.1 Wet personenvervoer 2000. Ontvankelijkheid hoger beroep, art. 404.2 en 404.3 Sv. Stond h.b. open tegen 3 overtredingen die in eerste aanleg zijn afgedaan met art. 9a Sr? HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:706
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, gericht en/of met zware mishandeling (art. 285.1 Sr). Stekende beweging met afgebroken steel van een vloerwisser in stadsgevangenis Hoogvliet. 1. Heeft hof ten onrechte de vordering tot wijziging van de tll. toegewezen, omdat die wijziging de toevoeging van een strafbaar feit behelst dat niet ‘hetzelfde feit’ is a.b.i. art. 313 Sv jo. art. 68 Sr? 2. Motiveringsklacht bewezenverklaring. HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:692
Verlaten plaats ongeval (art. 7 lid 1 WVW 1994). Post-Keskin. Afwijzing herhaalde verzoeken een getuige van het ongeval te horen. HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:710, ECLI:NL:HR:2022:711 en ECLI:NL:HR:2022:713
710: Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. eenvoudige belediging (art. 266 Sr) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (art. 285.1 Sr). 1. Betekening dagvaarding in hoger beroep, art. 588.1.b.3 (oud) Sv. 2. Kon hof oordelen dat het ambtshalve geen redenen ziet voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in h.b.? HR: art. 81.1 RO.
711: Diefstal (art. 310 Sr). Overschrijding redelijke termijn, nu verstekmededeling uitspraak hof niet met de nodige voortvarendheid is betekend. HR: Op redenen vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld. CAG: Appeldagvaarding is niet aan verdachte in persoon betekend en verdachte is niet ttz. in hoger beroep verschenen. Evenmin doet zich omstandigheid voor waaruit voortvloeit dat dag van tz. in h.b. verdachte tevoren bekend was. Uit de stukken blijkt niet dat o.g.v. art. 366.1 Sv verstekmededeling is betekend, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Aldus is verstekmededeling niet met de nodige voortvarendheid betekend, zodat sprake is van overschrijding van redelijke termijn. HR volstaat met oordeel dat redelijke termijn is overschreden.
713: Diefstal (meermalen gepleegd) (art. 310 Sr.) en eenvoudige belediging van ambtenaar (art. 266.1 jo. 267.2 Sr). 1. Betekening dagvaarding in hoger beroep, art. 588.1.b.3 (oud) Sv. 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1. HR: art. 81.1 RO. Ad 2. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
ECLI:NL:HR:2022:704 en ECLI:NL:HR:2022:705 704: Caribische zaak. Penstraatliquidatie in Curaçao. Medeplegen moord (art. 2:262 jo. 1:123 Sr) en medeplegen voorhanden hebben van vuurwapen (art. 3.1 jo. 11v Vuurwapenverordening). 1. Bevat bewezenverklaring moord een tegenstrijdigheid die onverenigbaar is met kwalificatie?2. Bewijsklacht t.a.v. ’s hofs oordeel dat het opzet van verdachte was gericht op de levensberoving. 3. Uitdrukkelijk onderbouwd stand punt m.b.t. onbetrouwbaarheid verklaringen medeverdachten. 4. Bewijsklacht medeplegen. Duiden feitelijke handelingen van verdachte veeleer op medeplichtigheid dan op medeplegen? HR: art. 81.1 RO.
705: Caribische zaak. Penstraatliquidatie in Curaçao. Opzettelijke uitlokking van medeplegen moord, door beloften en het verschaffen van middelen (art. 2:262 jo. 1:123 Sr) e medeplegen voorhanden hebben van vuurwapen (art. 3.1 jo. 11 Vuurwapenverordening). 1. Betreft zinsnede “op een of meer tijdstippen in de maand februari 2017” een kennelijke misslag, die verbeterd kan worden gelezen als “in of omstreeks de maand februari 2017”? 2. Verwerping bewijsverweer m.b.t. verklaringen verdachte en medeverdachte t.a.v. gebruikt vuurwapen. HR: art. 81.1 RO
ECLI:NL:HR:2022:571
Zwaar lichamelijk letsel, art. 302 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2018:1051. Veelvoorkomende categorie letsel betreft (bot)fracturen. Indien sprake is van zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. Overigens kan relevant medisch ingrijpen ook bestaan uit andere medische behandeling dan operatief ingrijpen. Hof heeft vastgesteld dat slachtoffer naast ander (hoofd)letsel, breuken van oogkas en kaakholte heeft opgelopen en dat breuk van oogkas doorliep naar voorzijde van schedel, terwijl ook bloeding onder schedel optrad. Slachtoffer is in ziekenhuis onderzocht, genezingsduur werd geschat op ten minste zes weken en medisch ingrijpen was noodzakelijk. ’s Hofs oordeel dat sprake is van ‘zwaar lichamelijk letsel’ a.b.i. art. 302 Sr geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. HR: verwerpt beroep
ECLI:NL:HR:2022:717
Mishandeling van ambtenaar (art. 300.1 jo. 304.2 Sr) en opzettelijk niet voldoen aan ambtelijk bevel (art. 184.1 Sr). 1. Bewijsklacht mishandeling. 2. Bewijsklacht niet voldoen aan ambtelijk bevel. Is bewezenverklaring uitsluitend gebaseerd op de eigen verklaring van verdachte? HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:708
Medeplegen van diefstal met geweld (art. 312 Sr) en medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade (art. 303 Sr), door medegedetineerde in cel op gewelddadige wijze goederen afhandig te maken. Wekt straftoemeting verbazing, nu hof aansluiting heeft gezocht bij LOVS-oriëntatiepunten voor overval in woning? HR: art. 81.1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:707
Openlijke geweldpleging, art. 141.1 Sr. Redelijke termijn in hoger beroep. Kon hof volstaan met constatering dat redelijke termijn is overschreden? HR: art. 81.1 RO. CAG: art. 80a RO.

Beschikkingen 17 mei 2022

ECLI:NL:HR:2022:709
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op 2 mobiele telefoons onder klager t.z.v. verdenking van bezit kinderporno en dierenporno, waarna strafrechter klager heeft veroordeeld zonder beslissing te nemen over inbeslaggenomen telefoons. Ontvankelijkheid klaagschrift, art. 552a.3 Sv. Is klaagschrift tijdig ingediend, nu dit is ingediend ruim 9 maanden nadat veroordeling van klager onherroepelijk is geworden? HR ambtshalve: Door klaagschrift ongegrond te verklaren heeft Rb miskend dat, in het geval dat vervolging is ingesteld, een o.g.v. art. 552a Sv ingediend klaagschrift niet-ontvankelijk is als het wordt ingediend op tijdstip waarop 3 maanden zijn verstreken sinds vervolgde zaak tot einde is gekomen. Nu zaak tegen klager is geëindigd op 9-7-2020 en klaagschrift is ingediend op 13-4-2021, had Rb het klaagschrift n-o ontvankelijk moeten verklaren. HR doet wat Rb had behoren te doen en verklaart klaagschrift alsnog n-o.
ECLI:NL:HR:2022:693
OM-cassatie. Beklag, beslag ex art. 94 Sv op drie voertuigen onder klager t.z.v. verdenking van witwassen. Summier karakter onderzoek in raadkamer. Is het hoogst onwaarschijnlijk dat strafrechter, later oordelend, de onder klager inbeslaggenomen voertuigen verbeurd zal verklaren? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2010:BL2823 m.b.t. toepasselijke maatstaf i.g.v. beslag ex art. 94 Sv en summier karakter onderzoek in raadkamer. Rb heeft oordeel dat zij het hoogst onwaarschijnlijk acht dat strafrechter de onder klager inbeslaggenomen voertuigen verbeurd zal verklaren, in de kern gebaseerd op overweging dat - gelet “op hetgeen waarop het strafrechtelijk onderzoek zich thans toespitst” - “niet met enige zekerheid” zal kunnen worden vastgesteld dat inbeslaggenomen voertuigen geheel of grotendeels d.m.v. of uit baten van het witwassen zijn verkregen dan wel dat het witwassen m.b.t. deze voertuigen is begaan. Rb heeft in dat verband verder overwogen “dat de door klager afgelegde verklaringen over de herkomst van de contante gelden, die door klager werden gebruikt voor de financiering van de aankopen van voertuigen, niet als onmiskenbaar onvoldoende concreet of niet min of meer verifieerbaar of op voorhand als onwaarschijnlijk terzijde kunnen worden gelaten”. Met het stellen van de in deze overwegingen besloten liggende eisen heeft Rb onvoldoende onderkend dat het onderzoek in raadkamer een summier en voorlopig karakter draagt en dat zij niet ten gronde mag treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren procedure in de hoofd- of ontnemingszaak. Volgt vernietiging en terugwijzing.
ECLI:NL:HR:2022:694
OM-cassatie. Beklag, beslag ex art. 94a Sv op auto onder klaagster t.z.v. verdenking hennepteelt en diefstal elektriciteit. Was de (tweede) inbeslagneming van de auto onrechtmatig? HR: Op redenen vermeld in CAG slaagt middel. CAG: De opvatting dat een op de voet van art. 94a Sv gelegd beslag niet voor een tweede keer op hetzelfde voorwerp kan worden gelegd, vindt in het algemeen geen steun in het recht. Het recht vereist evenmin dat RC bij tijdsverloop een gegeven machtiging tussentijds toetst, alvorens OvJ tot het leggen van beslag mag overgaan. Het beslag o.g.v. art. 94a Sv strekt tot bewaring van het recht tot verhaal van een op te leggen geldboete van de vijfde categorie of tot verhaal van een op te leggen betalingsverplichting ter ontneming van w.v.v.. De gegeven machtiging strekte in dit geval tot het veiligstellen van vermogen van klaagster tot € 1.121.989,44. De aard van het conservatoire beslag brengt mee dat tot dat bedrag op verschillende vermogensvoorwerpen van klaagster beslag kon worden gelegd. Zodra auto vrij was van het eerste beslag en door de aankoop weer toebehoorde aan klaagster, kon hierop dus wederom conservatoir beslag worden gelegd o.g.v. dezelfde machtiging. Kennelijk oordeel Rb dat de tweede beslaglegging onrechtmatig was, is dus onjuist. Rb is daardoor klaarblijkelijk ook niet toegekomen aan de toetsing van de maatstaf of niet hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter, later oordelend, een geldboete of een ontnemingsmaatregel aan klaagster zal opleggen. Onduidelijk blijft ook wat Rb heeft bedoeld met haar overweging dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave van auto verzet, nu dit enkel bij beslag ex art. 94 Sv aan de orde is. Volgt vernietiging en terugwijzing.

Conclusies 17 mei 2022

ECLI:NL:PHR:2022:438
Klacht over afwijzing voorwaardelijk getuigenverzoek. Anders dan hof bij afwijzing verzoek heeft overwogen, heeft het twee in het verzoek genoemde processen-verbaal voor het bewijs gebezigd. Conclusie strekt tot partiële vernietiging en terugwijzing
ECLI:NL:PHR:2022:370,ECLI:NL:PHR:2022:371, ECLI:NL:PHR:2022:372, ECLI:NL:PHR:2022:373, ECLI:NL:PHR:2022:374 en ECLI:NL:PHR:2022:375
De mannen waren lid van de Haarlemse afdeling van de Hells Angels (ook wel charter of chapter genoemd) en vormden volgens het gerechtshof samen met anderen en de Stichting een criminele organisatie. Het gerechtshof oordeelde dat ernstige strafbare feiten, waaronder afpersingen, mishandelingen en brandstichtingen, direct gerelateerd konden worden aan dit charter van de Hells Angels. Het gerechtshof legde aan vijf mannen een gevangenisstraf op van 20 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De zesde had ook twee wapens en bijbehorende munitie voorhanden en werd veroordeeld tot 25 maanden gevangenisstraf waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De zes mannen en de Stichting stelden tegen deze veroordelingen beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. Er zijn verschillende cassatieklachten ingebracht waaronder klachten over het bewijs en over de motivering van de straf. Zo zou het gerechtshof zijn voorbijgegaan aan het standpunt van de verdediging dat niet het Hells Angels charter Haarlem, maar alleen de jongere garde, gevormd door drie inmiddels onherroepelijk veroordeelde leden, een criminele organisatie vormde. Ook zou het hof de strafoplegging niet begrijpelijk en ontoereikend hebben gemotiveerd door deze te baseren op de overweging dat alle ‘full colour members’ van de Hells Angels ervan op de hoogte waren dat door enkele leden van het charter, tegen de achtergrond van hun lidmaatschap van de Hells Angels, strafbare feiten werden gepleegd. Conclusies strekken tot verwerping van het beroep
ECLI:NL:PHR:2022:474
Executieuitlevering aan Turkije van in Nederland woonachtige Bulgaar voor uitzitten restant gevangenisstraf (na ontvluchting) t.z.v. veroordeling wegens handel in verdovende middelen. 1. Genoegzaamheid stukken en aanhoudingsverzoek verdediging. 2. Reikwijdte uitleveringsverzoek en toelaatbaarheidsbeslissing rechtbank. 3. Bevoegdheidsverdeling tussen uitleveringsrechter en minister van Justititie en Veiligheid over vraagpunt 'in Nederland geïntegreerde vreemdeling a.b.i. 6 EUV', mede bezien in het licht van de rechtspraak van het HvJEU. 4. Onvoldoende duidelijke vermelding feiten in uitspraak (art. 28.3 Uw)? Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.