Aflevering 5: de uitspraken van 8 februari 2022

In deze aflevering worden besproken: 13 arresten en 3 conclusies.
Enkele onderwerpen: Herrie op de bouwbeurs in de RAI / Oplichting met een vleesschotel / Bepalen straf ex art. 423 lid 4 Sv / Ambtshalve cassatie of toch niet? / Kansloze herzieningsaanvragen / Één honderdste promille te veel


Besproken uitspraken

De uitspraken van deze week, op volgorde van behandeling in de podcast.

Arresten 8 februari 2022

ECLI:NL:HR:2022:153
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. diefstal. A-G: het middel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep. Appeldagvaarding is niet in persoon uitgereikt terwijl hij zich in detentie bevond. Uit de stukken die in cassatie voorhanden zijn, kan worden opgemaakt dat de verdachte ten tijde van de poging om de dagvaarding aan hem uit te reiken uit anderen hoofde gedetineerd was. Een door de AG opgevraagd detentieoverzicht bevestigt dat. Het in de uitspraak besloten liggende oordeel van het hof dat de appeldagvaarding overeenkomstig art. 588, eerste lid aanhef en onder a, (oud) Sv rechtsgeldig is betekend, is dan ook niet juist. Het middel klaagt daarover terecht. HR: vernietigt cf CAG.
ECLI:NL:HR:2022:152
Medeplegen van (verlengde) invoer van cocaïne vanuit Colombia via België (waar politie 3.800 kilo cocaïne uit container haalt en 500g terugplaatst en ongemerkt nog 1 kilo laat zitten) naar Nederland (art. 2.A Opiumwet) en medeplegen van vervoer van die hoeveelheid cocaïne (art. 2.B Opiumwet). Cassatiemiddel klaagt over bewezenverklaring “zeer grote hoeveelheid” cocaïne. Niet tenlastegelegd - kort gezegd - (het medeplegen van) het voorbereiden van of een poging tot het binnenbrengen en vervoeren van een grotere partij verdovende middelen dan uiteindelijk is binnengebracht en vervoerd. Uit de bewijsvoering en de strafmotivering volgt dat het hof onder “een zeer grote hoeveelheid”, zoals opgenomen in de bewezenverklaring, heeft verstaan een hoeveelheid van ongeveer 3.800 kilogram cocaïne, en dat het door het hof bewezenverklaarde tezamen en in vereniging met anderen binnen het grondgebied van Nederland brengen en het vervoeren betrekking heeft op het transport van de container vanuit de haven van Antwerpen naar de loods in Breda. Gelet daarop heeft het hof de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd. Uit de vaststellingen van het hof volgt immers dat de container die door de verdachte is vervoerd en Nederland is binnengebracht, niet ongeveer 3.800 kilogram maar ongeveer 1,5 kilogram cocaïne bevatte. Het hof mocht dus ook bij de strafoplegging, anders dan het blijkens de strafmotivering heeft gedaan, niet uitgaan van de vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van 3.800 kilogram aan cocaïne. Daarbij verdient wel opmerking dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat het hof in een geval als dit na een eventuele bewezenverklaring van het medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van de niet inbeslaggenomen, daadwerkelijk ingevoerde en vervoerde hoeveelheid van 1,5 kilogram cocaïne, bij de strafoplegging de omstandigheid betrekt dat het plan van de invoer en het vervoer was gericht op 3.800 kilogram.
ECLI:NL:HR:2022:155
Weigering ademonderzoek, rijden met ongeldig rijbewijs. Middelen over bewijs (1) besturen, ondanks verweer gestaafd met uittreksel uit track-and-tracesysteem en (2) o.m. bekendmaking besluit tot ongeldigverklaring aan verdachte. HR: art. 81 RO, cf. CAG, waarin verwezen naar Hoge Raad 9 juli 2019 (stappenplan bij rijden met ongeldig rijbewijs).
ECLI:NL:HR:2022:126 en ECLI:NL:HR:2022:151
Medeplegen lokaalvredebreuk door demonstratie in RAI bij bouwvakbeurs (art. 138.1 Sr). Demonstratie bij stand van bedrijf dat voorzieningen voor uitgeprocedeerde vluchtelingen bouwt. Verdachten droegen het logo van het bouwbedrijf waarmee zij de indruk wekten voor het bedrijf te werken, deelden daar folders uit en droegen borden met teksten over detentie van minderjarigen. Kraamhouder benadert securitymanager, die ze herhaaldelijk verzoekt bij de kraam te vertrekken. Verdachten lieten weten dat ze niet weg zouden gaan en dat de politie maar gebeld moest worden. Na aankomst politie wederom meerdere malen vergeefs gevorderd de RAI te verlaten. De politie zei hen vervolgens dat ze de RAI vrijwillig konden verlaten, maar de verdachten zeiden dat ze niet wilden vertrekken en gingen door met het uitdelen van folders. Daarop werden de verdachten aangehouden. Hof: tot schuldigverklaring zonder strafoplegging. Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping van het verweer dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege onverenigbaarheid van de strafvervolging met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). HR: oordeel hof geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is, ook in het licht van wat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting heeft aangevoerd, niet onbegrijpelijk. De verdachten zijn weliswaar beperkt in hun mogelijkheid om in de directe nabijheid van het kraampje van het bouwbedrijf te demonstreren en zich voordoende als medewerkers van het bouwbedrijf folders uit te delen en borden met teksten te tonen, maar zij kregen wel meermalen de mogelijkheid geboden om bij de ingang van de vakbeurs hun demonstratie voort te zetten. De aanhouding was niet gericht om de mogelijkheid te ontnemen om hun mening te uiten over het bouwbedrijf, maar vond zijn oorzaak in het belemmeren van het bouwbedrijf zijn promotieactiviteiten. Verwerping beroep.
ECLI:NL:HR:2022:154
Bestaat bij het bepalen van de straf ext art. 423 lid 4 Sv ruimte om tot een andere strafmodaliteit te komen dan de eerder opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf? Verdachte is wegens een gewelds- en een drugsdelict veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en straf voor feit waartegen beroep niet is gericht bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van drie weken. HR: indien bij samenloop van feiten het hoger beroep niet is gericht tegen het vonnis als geheel, maar slechts tegen een of meer van die feiten, zal het hof voor de niet aan zijn oordeel onderworpen feiten de sanctie moeten ‘bepalen’. Dit betekent dat het hof moet bepalen welk gedeelte van de hoofdstraf en/of bijkomende straf(fen) en/of maatregel(en) geacht moet(en) worden door de eerste rechter te zijn opgelegd voor die feiten. Het staat het hof niet vrij daarbij omstandigheden te betrekken die in eerste aanleg niet aan de orde zijn geweest (ECLI:NL:HR:2010:BK3202), maar wel een andere strafsoort toe te passen dan waartoe de verdachte in eerste aanleg is veroordeeld (vgl. ECLI:NL:HR:1962:125). Door te oordelen dat “geen ruimte [bestaat] voor de keuze van een andere strafmodaliteit of een voorwaardelijke gevangenisstraf wanneer de eerste rechter, zoals in dit geval, uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd”, heeft het hof dit miskend. Vernietiging v.w.b. strafbepaling (cf. CAG).
ECLI:NL:HR:2022:79
Oplichting waarbij benadeelde partij (slager) is bewogen tot afgifte van vleesschotel. Beslissing vordering benadeelde partij. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte diverse vleeswaren nodig had voor een verjaardagsfeest van haar zoon, en daarom de slagerij van [benadeelde] en zijn vader heeft benaderd waarvan zij wist dat die samenwerkte met slagerij [A] die de verdachte kende en waarvan zij wist dat deze wegens vakantie gesloten was. De verdachte heeft zich bij de slagerij van [benadeelde] voorgedaan als een (vaste) klant van de gesloten slagerij en welbewust een valse naam en een vals adres opgegeven vanwege haar verleden als oplichter. Bij de slagerij van [benadeelde] en zijn vader heeft de verdachte telefonisch een vleespakket ter waarde van € 86,79 besteld en toen met de vader afgesproken dat de bestelling op rekening zou zijn. Toen de verdachte de bestelde vleesschotel twee dagen later ophaalde, heeft zij aan [benadeelde] toegezegd dat zij het verschuldigde bedrag nog diezelfde avond zou overmaken. De verdachte vertelde dat zij het bedrag niet meteen kon pinnen vanwege een beschadigde pinpas en dat haar vriend die dag moest overwerken en bij thuiskomst het bedrag meteen overmaken. De slager, die het verhaal van de verdachte niet vertrouwde, heeft het vleespakket aan de verdachte afgegeven omdat zijn vader dat met de verdachte telefonisch had afgesproken. Omdat de slager de zaak niet vertrouwde, heeft hij van de verdachte een telefoonnummer gevraagd. De verdachte heeft hem toen een telefoonnummer gegeven dat zij al lang niet meer in gebruik had. De kosten van het vleespakket had de verdachte ten tijde van de terechtzitting van het hof nog steeds niet betaald. Cassatiemiddel: toewijzing vordering benadeelde partij voor € 266,79 aan materiële schade (met schadevergoedingsmaatregel), terwijl slechts € 86,79 materiële schade gevorderd. Hof: vordering vermeldt ook post immateriële schade: “Ik zou graag het maximale aan smartengeld willen ontvangen. Volgens de wijkagent zouden wij recht hebben op een bedrag van € 180,- voor het maken van onkosten zoals aangifte etc”. Uit toelichting vordering blijkt dat het gaat om een vergoeding ter zake van door de benadeelde partij gemaakte onkosten gemaakt voor het doen van aangifte en dergelijke. Het gerechtshof beschouwt dat als materiële schade. AG: essentie van de vordering is niet de kwalificatie maar de inhoud van de kostenposten en de hoogte van de in verband daarmee gevorderde schade. HR: hof heeft vordering zo uitgelegd dat ook het bedrag van € 180 slechts materiële schade betreft. Die uitleg is niet onbegrijpelijk. Dat de benadeelde partij deze kosten op het voorgedrukte formulier kennelijk per abuis heeft ingevuld onder het kopje “Immateriële schade (smartengeld)”, maakt dat niet anders. Verwerping beroep.
ECLI:NL:HR:2022:10
Belediging ambtenaar in functie. TUL. A-G ambtshalve: duur vervangende hechtenis gekoppeld aan taakstraf die hof heeft gelast i.p.v. TUL voorw. gevangenisstraf overstijgt duur van deze GS. 30 dagen vs. 2 weken. Dat is onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechters die op de zaak hebben gezeten. Hoewel deze wijze van herstel de voorkeur verdient, geef ik – nu mij niet is gebleken dat deze fout inmiddels is hersteld – om reden van efficiency de Hoge Raad in overweging dat ambtshalve te doen. HR: onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door betrokken rechter(s). Daarom geen ambtshalve cassatie.
ECLI:NL:HR:2022:145 en ECLI:NL:HR:2022:146
Veroordeling opzettelijk aanwezig hebben 608 hennepplanten en profijtontneming € 76.432,50. Hof heeft verdachte vrijgesproken van (medeplegen van) opzettelijk telen, bereiden, bewerken en verwerken, omdat aannemelijk is dat haar toenmalige partner de zorg voor de hennepplanten voor zijn rekening nam en ook overigens niet gebleken is van actieve handelingen van verdachte (op 15 maart 2016) met betrekking tot de hennepkwekerij HR cf. AG: 81 lid 1 RO. Het middel in de strafzaak ziet op aanwezig hebben en dat in de ontnemingszaak bevat de klacht dat ‘s hofs oordeel dat het aannemelijk is dat de betrokkene in de periode voorafgaand aan het in de strafzaak bewezenverklaarde aanwezig hebben van hennep meermalen tezamen en in vereniging met de medeverdachte hennep heeft geteeld en daaruit voordeel heeft behaald, in strijd is met hetgeen het hof in de strafzaak heeft vastgesteld en onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed is. Ook ‘s hofs oordeel dat het voordeel pondspondsgewijs zal worden verdeeld nu betrokkene geen openheid heeft gegeven over welk bedrag zij precies heeft gekregen, zou tekort schieten nu het hof in de strafzaak heeft vastgesteld dat de medeverdachte de hennepkwekerij alleen heeft gedraaid, zodat de betrokkene over de opbrengst daarvan ook geen openheid heeft kunnen geven. De vaststelling van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en/of de oplegging van de maatregel zou dan ook onvoldoende met redenen zijn omkleed.
ECLI:NL:HR:2022:147
Profijtontneming € 640.621,49, na oplichting door verdachte van eigen werkgever door betalingen aan koeriersbedrijven te regelen, waar geen diensten tegenover hebben gestaan. De gelden werden kort daarna contant opgenomen of overgemaakt naar bankrekeningen van veroordeelde, zijn echtgenote, kennissen, familieleden of een stichting. Middel 1 over afwijzing getuigenverzoeken appelschriftuur. Middel 2 klaagt dat de uitspraak met onvoldoende mate van nauwkeurigheid de bewijsmiddelen vermeldt waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend. HR middel 2: het hof heeft overwogen dat het uitgaat van het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel zoals is bewezenverklaard, hetgeen – op € 29.419,85 na – het totale bedrag is dat naar de bankrekeningen van de koeriersbedrijven is overgemaakt. In aanmerking genomen dat de verdediging heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat de betrokkene grote contante bedragen heeft opgenomen bij banken in Rotterdam en Delft, kon het hof niet volstaan met het weergeven van de in de ontnemingsrapportage gemaakte gevolgtrekking dat het bedrag dat op de bankrekeningen van de vijf koeriersbedrijven is overgemaakt, daadwerkelijk aan de betrokkene is toegekomen. De uitspraak is in zoverre ontoereikend gemotiveerd. Het cassatiemiddel slaagt: vernietiging. Gelet op het slagen van dit cassatiemiddel is bespreking middel 1 niet nodig. De Hoge Raad ziet toch aanleiding voor enkele algemene opmerkingen. In ontnemingszaken geldt ook de verplichting om een getuigenverzoek te motiveren. De Hoge Raad heeft zijn rechtspraak ten dele bijgesteld in het post-Keskin-arrest, in zoverre dat in gevallen waarin een getuige een verklaring met een belastende strekking heeft afgelegd, het belang bij het oproepen en horen van die getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Deze bijstelling is ook in ontnemingszaken van betekenis, maar alleen indien en voor zover het verzoek tot het horen van getuigen is gedaan in verband met een in de ontnemingsprocedure te nemen beslissing die ertoe strekt dat de betrokkene zelf een concreet aangeduid strafbaar feit heeft begaan. Als het getuigenverzoek is gedaan in verband met een andere beslissing, zoals de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de verdeling van dat voordeel of de gemaakte kosten, geldt onverminderd dat de rechter bij de beoordeling van een verzoek tot het horen van een getuige mede in zijn oordeel kan betrekken of het betreffende verzoek van de verdediging, mede in het licht van de door het openbaar ministerie aan zijn vordering ten grondslag gelegde financiële gegevens, is voorzien van een onderbouwing waaruit blijkt waarom het horen van die getuige van belang is voor die beslissing. (Vgl. ECLI:NL:HR:2021:1749.)
ECLI:NL:HR:2022:150
Herzieningsaanvraag na veroordeling wegens mensenhandel tot 2 jaar gevangenisstraf. Aanvraag: nieuwe feiten waaruit blijkt dat aanvrager is veroordeeld op basis van kennelijk leugenachtige verklaring van aangeefster, wat een nog niet gehoorde getuige kan bevestigen. HR: voor de concretisering van de nieuwe feiten wordt volstaan met de stelling dat de getuige, naar zeggen hartsvriendin van aangeefster, een keer is langs geweest in Nederland en dat de aangeefster haar toen zou hebben verteld over wat aan de aanvrager ten laste is gelegd. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster getoetst en geoordeeld dat die verklaringen op essentiële onderdelen steun vinden in elkaar en in andere (objectieve) bewijsmiddelen, zoals getapte telefoongesprekken en sms-berichten, en in andere getuigenverklaringen. Tegen die achtergrond is het aangevoerde van onvoldoende gewicht om een ernstig vermoeden te wekken als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. Aanvraag kennelijk ongegrond, afwijzing aanvraag tot herziening.
ECLI:NL:HR:2022:149
Herzieningsaanvraag veroordeling gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk wegens meerdere gevallen van huiselijk geweld. In de aanvraag wordt gesteld dat (1) door de politie, hierin ondersteund door het openbaar ministerie, geen grondig onderzoek is gedaan, (2) sprake is van bewijs dat aangeefster manipulatief is en niet de waarheid heeft verteld, (3) er geen aanwijzingen bestaan dat de aanvrager een (fysiek) agressief persoon is, en (4) een groot gedeelte van de bewijsmiddelen verkeerd is geïnterpreteerd. Het daartoe aangevoerde en de ter ondersteuning bijgevoegde stukken leveren geen novum op. Aanvraag kennelijk ongegrond, afwijzing aanvraag tot herziening.

Conclusies 8 februari 2022

ECLI:NL:PHR:2022:106
OM-cassatie over niet-ontvankelijk verklaring in de vervolging. Verdachte had al strafbeschikking die valt onder recidiveregeling ernstige verkeersdelicten van art. 123b WVW 1994. Maar toen geen mededeling eerste strafpunt. Nu is verdenking weer rijden onder invloed. Verdachte bekent. Heeft rijbewijs nodig voor werk. Na onherroepelijke veroordeling zal het rijbewijs van rechtswege ongeldig worden. Grens voor strafpunt ligt op 1,3 promille, verdachte scoorde 1,31 promille na tegenonderzoek. Daarnaast is boven 1,3 promille rijgeschiktheidsonderzoek opgelegd door CBR, dat verdachte (mede door verplichte EMA) heeft doorstaan. Verzoek om alternatieve afdoening (transactie of [voorw.] sepot) is door OM afgewezen. Hof bevestigt: geen redelijk handelend lid OM heeft kunnen oordelen dat met vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Er is sprake van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing dat de vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. A-G: hof heeft volstaan met benoemen omstandigheden. Hiermee heeft hof, gelet op de zware motiveringseisen die gelden voor n-o van het OM, zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. Bestuursrechtelijke gevolgen staan los van de strafzaak. Het maakt niet uit hoeveel je de grens overschrijdt. Interne regels schrijven geen alternatieve afdoening voor. Conclusie: vernietiging.
ECLI:NL:PHR:2022:107
Middelen over getuigenverzoeken gegrond gelet op post-Keskin-arrest.
ECLI:NL:PHR:2022:108
Klacht over motivering verbeurdverklaring voertuig bij veroordeling wegens verkeersdelicten (wegens draagkracht) faalt.