Aflevering 6: de uitspraken van 15 februari 2022

In deze aflevering worden besproken: 13 arresten en 1 beschikking.
Enkele onderwerpen: ondeugend versluierd taalgebruik / meerdere politieachtervolgingen, o.a. met kluis uit rijdende auto gooien en schieten door de politie / belaging van een advocatenkantoor / verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer

Besproken uitspraken

De uitspraken van deze week, op volgorde van behandeling in de podcast.

Arresten 15 februari 2022

ECLI:NL:HR:2022:174
Belagingen en mishandeling. Afwijzing verzoeken aangeefsters als getuige te horen en gebruik van hun verklaringen voor bewijs. Hof: verzoeken onvoldoende onderbouwd en voldoende geïnformeerd. HR: afwijzing niet z.m. begrijpelijk gelet op Keskin-jurisprudentie: verklaringen betwist, toch gebruikt voor bewijs zonder ondervragingsmogelijkheid, procedure als geheel niet op eerlijkheid getoetst. Voor zover het hof - dat ter zitting de positie van aangeefster 1 heeft aangeduid als “bijzonder” - heeft beoogd het verzoek mede wegens gegrond vermoeden dat gezondheid of welzijn gevaar zouden lopen (art. 288 lid 1 Sv), is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk, mede gelet op de daarvoor geldende motiveringseisen (ECLI:NL:HR:2010:BL9001), nu hof niets zegt over mogelijke beschermende maatregelen waarmee toch een mogelijkheid tot ondervraging kan worden geboden. Ondanks gegronde klacht geen cassatie w.b. mishandeling wegens onvoldoende belang. Overall fairness staat niet aan gebruik voor bewijs in de weg, gelet op het volgende. 1. In eerste aanleg is aangeefster door RC gehoord zonder verdediging wegens het gedrag van verdachte, maar met mogelijkheid om vragen op te geven. Van deze compensatiemogelijkheid is geen gebruik gemaakt. 2. (deels) bekennend verklaring verdachte voor het bewijs gebruikt. AG vond ook bij aangeefster 1 belang onvoldoende, omdat de bewezenverklaarde feitelijke gedragingen worden bestreken door de overige bewijsmiddelen, zodat de bewezenverklaring niet alleen of in beslissende mate op haar verklaring berust. Bewijs stelselmatige inbreuk op persoonlijke levenssfeer van medewerkers van een advocatenkantoor? HR: niet zonder meer begrijpelijk. Dat het gedrag van verdachte als storend voor de organisatie van het advocatenkantoor is ervaren en de daar werkzame personen door die verstoring gedurende één werkdag niet onbelemmerd aan hun professionele werkzaamheden toekwamen, is onvoldoende. HR vernietigt w.b. 2 gevallen van belaging. Verwijst naar ander hof.
ECLI:NL:HR:2022:189, ECLI:NL:HR:2022:190 en ECLI:NL:HR:2022:191
189: Medeplichtigheid hennepteelt door beschikbaar stellen garagebox voor opslag, terwijl kwekerij in andere ruimte was ingericht. AG: Het hof heeft zijn bewijsoverweging onder meer gebaseerd op een bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte die niet in het arrest en ook niet in de aanvulling op het arrest is opgenomen. Daarover wordt in het middel terecht geklaagd. Het verzuim behoeft niet tot cassatie te leiden omdat de betreffende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van het hof aan de orde is geweest (ook benoemd in requisitoir). Geen belang bij cassatie omdat een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden. Klacht over opzet faalt ook gelet op die verklaring van verdachte. 81 RO.
190: peek
191: Ontneming € 108.070,14, peek
ECLI:NL:HR:2022:186
Medeplegen verduistering personenauto, poging tot doodslag, meermalen gepleegd en gevaar op weg veroorzaken door in 2020 in Emmen tijdens vlucht voor politie met hoge snelheid in te rijden op politieauto’s. HR: art. 80a RO.
ECLI:NL:HR:2022:196
Medeplegen poging doodslag, poging zware mishandeling en beschadigen politiemotor, geluidsscherm en wegdek, door vanuit rijdende auto kluis van 54 kg op de weg te gooien. AG: Middel 1: over medeplegen uit de auto duwen kluis. De kern van de klacht richt zich op de onder randnummer 6 al geciteerde overweging van het hof die inhoudt: “De bestuurster van de auto heeft het voertuig aan de controle onttrokken, terwijl nagenoeg op hetzelfde moment door de personen op de achterbank de - niet door één persoon te hanteren - kluis uit de auto is geduwd.” Het hof heeft ook vastgesteld dat zich in de auto vijf personen bevonden van wie drie op de achterbank. Tot de drie personen op de achterbank behoorde verdachte. Verdachte zat links achterin de auto, terwijl gezien is dat het portier aan de achterzijde werd geopend. De stellers van het middel lezen de zojuist geciteerde overweging kennelijk zo dat het hof hier vaststelt dat (ook) verdachte de kluis feitelijk uit de auto heeft geduwd. Dat is voor medeplegen in casu niet vereist, gelet op doelgerichtheid dadergroep en ontbreken verklaringen verdachten over onderlinge rolverdeling. Middel 2: samenloopbepalingen m.b.t. feit 1. Meerdaadse samenloop of eendaadse samenloop / voortgezette handeling? I.c.m. meerdaadse samenloop met feit 2 maakt het niet uit voor het strafplafond, dus geen belang. HR cf. AG: 81 lid 1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:188
Veroordeling politieagent wegens voor poging zware mishandeling door gericht te schieten op man die, na lange achtervolging en waarschuwingsschoten, rennend over weiland aan aanhouding probeert te ontkomen. Het eerste middel klaagt over de verwerping door het hof van het verweer dat de verdachte heeft gehandeld in overeenstemming met art. 7, eerste lid, onder a, Ambtsinstructie en daarmee ter uitvoering van een wettelijk voorschrift als bedoeld in art. 42 Sr. AG: In de overwegingen van het hof lees ik dat de verdachte, op basis van de daar genoemde feiten en omstandigheden niet “redelijkerwijs” had mogen aannemen dat slachtoffer een voor onmiddellijk gebruik gereed zijn vuurwapen bij zich had en dit tegen personen zou gebruiken. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en ruim voldoende gemotiveerd. Het tweede middel klaagt over de verwerping door het hof van het verweer dat de verdachte heeft gehandeld in overeenstemming met art. 7, eerste lid, aanhef en onder sub b, Ambtsinstructie en daarmee ter uitvoering van een wettelijk voorschrift als bedoeld in art. 42 Sr. Het middel heeft betrekking op het verweer dat de verdachte een vuurwapen mocht gebruiken, kort gezegd, om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding tracht te onttrekken en die wordt verdacht van het plegen van een misdrijf dat voldoet aan de drie cumulatieve criteria die zijn opgenomen in art. 7, eerste lid, onder b sub 1°, 2° en 3°, Ambtsinstructie. Hof heeft niet onbegrijpelijk geoordeeld dat op het moment van schieten, geen redelijk vermoeden bestond dat het slachtoffer zich schuldig had gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. HR cf. AG: 81 lid 1 RO.
ECLI:NL:HR:2022:88
Valsheid in geschrift. Redelijke termijn eerste cassatie. Als de Hoge Raad een bestreden uitspraak (gedeeltelijk) heeft vernietigd en de zaak heeft teruggewezen of verwezen om (in elk geval wat betreft de strafoplegging) opnieuw te worden berecht en afgedaan, moet de rechter bij de beoordeling van een verweer over de overschrijding van de redelijke termijn zowel acht slaan op het tijdsverloop vóór de gecasseerde uitspraak als op het tijdsverloop in de cassatiefase en in de periode van het hoger beroep na terugwijzing of verwijzing van de zaak door de Hoge Raad. Daarbij moet het tijdsverloop tijdens de onderscheidenlijke procesfases afzonderlijk worden beoordeeld (vgl. ECLI:NL:HR:2021:197). Het hof heeft bij de beoordeling van het redelijke termijnverweer niet gelet op het tijdsverloop na het instellen van het cassatieberoep. HR doet zaak zelf af (AG: anders) en vermindert opgelegde gevangenisstraf van 80 dagen met 10 procent.
ECLI:NL:HR:2022:187
Bedrijfsmatige hennepteelt (voorbereidingshandelingen, medeplegen, crim. organisatie). Verbeurdverklaring van geldbedrag van € 25.500, art. 33a.1.a Sr. AG: verdachte had kluis (waarin geld werd aangetroffen) en bedrijf (met legale activiteiten waarvoor klanten contant betaalden) al ruim voor de pleegperiode. Niet blijkt dat geld geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde feit is verkregen. HR: Onder ‘het strafbare feit’, ‘het feit’ en ‘het misdrijf’ in art. 33a.1 Sr moet telkens het bewezenverklaarde feit worden verstaan. Voor verbeurdverklaring is vereist dat één van de in art. 33a.1 Sr genoemde gronden zich voordoet t.a.v. bewezenverklaard feit (vgl. HR:2020:9). Hof heeft, nu geldbedrag van € 25.500 in verband wordt gebracht met “handel in goederen bestemd voor hennepteelt”, kennelijk geoordeeld dat dit geldbedrag geheel of grotendeels d.m.v. of uit baten van het onder 2 bewezenverklaarde is verkregen en dat het daarom vatbaar is voor verbeurdverklaring. ‘s Hofs oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat dit bewezenverklaarde slechts het voorhanden hebben, kopen en vervoeren betreft van dergelijke goederen. HR kijkt naar feitelijke deel bewezenverklaring. Volgt vernietiging t.a.v. deze verbeurdverklaring en terugwijzing.
ECLI:NL:HR:2022:192, ECLI:NL:HR:2022:193 en ECLI:NL:HR:2022:194
Voorbereidingshandelingen invoer cocaïne, meermalen gepleegd en deelname criminele organisatie.
193: Peek
192: Onttrekking aan het verkeer van 2 zwarte tassen ex art. 36d Sr. HR: zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk ‘s hofs oordeel dat de zwarte tassen van zodanige aard zijn dat ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met algemeen belang en/of wet. HR vernietigt ontrekkingsbeslissing, maar wijst niet terug.
194: Onttrekking aan het verkeer van pepperspray ex art. 36d Sr. Kan pepperspray dienstig zijn bij soortgelijke feiten? HR over 'soortgelijk': moet gaan om feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door verdachte begane feiten. Zonder nadere motivering valt niet in te zien hoe pepperspray kandienen om soortgelijke feiten als hiervoor genoemd te begaan of voor te bereiden dan wel opsporing van dergelijke feiten te belemmeren. HR vernietigt ontrekkingsbeslissing, maar wijst niet terug.
ECLI:NL:HR:2022:195
Profijtontneming, w.v.v. uit mensenhandel. Niet-ontvankelijkverklaring in het hoger beroep. Het hof heeft geoordeeld dat “het niet anders kan dan dat het ervoor moet worden gehouden dat door of namens de betrokkene geen hoger beroep is ingesteld tegen het ontnemingsvonnis”. Daarbij heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de schriftelijke volmacht. In die volmacht wordt weliswaar inderdaad verwezen naar “bovengenoemde strafzaak” en “de beslissing van de rechtbank”, maar die volmacht spreekt ook van “voornoemde beslissing(en) van de Meervoudige Strafkamer van de rechtbank Den Haag met bovengenoemd parketnummer”. Mede in aanmerking genomen dat voor de straf- en ontnemingszaak in eerste aanleg een identiek parketnummer is gebruikt, is dat oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk. Wat het hof heeft overwogen over de later – na het instellen van het hoger beroep – gestarte procedure ex art. 6:6:26 (artikel 577b (oud)) Sv, waarin betrokkene heeft verklaard dat hij in de ontnemingszaak geen hoger beroep heeft ingesteld, maakt dat niet anders. HR: vernietigt uitspraak, wijst terug (AG: anders).

Beschikkingen 15 februari 2022

ECLI:NL:HR:2022:173
Beklag (door rechtspersoon), beslag ex art. 94 Sv op geldbedrag t.z.v. verdenking overtreding Opiumwet. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in de woning van [betrokkene 1] inbeslaggenomen geldbedrag zal verbeurdverklaren. De rechtbank daarbij betrokken dat het geldbedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring omdat “niet is vastgesteld aan wie het geldbedrag toebehoort”, waarbij de rechtbank kennelijk het oog heeft gehad op de mogelijkheid van verbeurdverklaring op grond van artikel 33a lid 2, onder b, Sr. Die oordelen zijn niet zonder meer begrijpelijk in het licht van de vaststelling van de rechtbank dat het geldbedrag onder [betrokkene 1] in haar hoedanigheid van bestuurder van de klaagster in beslag is genomen en het verweer van de klaagster dat het geldbedrag haar omzet betreft en wordt gebruikt voor haar inkoop en dat de bij het geld aangetroffen papieren, kassauitdraaien zijn. Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is. HR: vernietigt en wijst terug.